Veroordeling voor opzettelijk indienen onjuiste aangifte inkomstenbelasting en valsheid in geschrift, geen pleitbaar standpunt

Rechtbank Amsterdam 24 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4945

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting in te dienen, door niet in de aangifte op te geven dat hij inkomsten heeft gehad uit aanmerkelijk belang. Verdachte heeft jarenlang geld van zijn vennootschap geleend, tot een totaalbedrag van €419.425. Met de verkoop van de aandelen van zijn vennootschap, waarbij de rekening-courantschuld is overgenomen door de koper, is een voordeel uit aanmerkelijk belang ontstaan. Ook heeft verdachte daarmee fiscaal kunnen beschikken over zijn pensioen. Verdachte had dit in de aangifte inkomstenbelasting moeten opgeven, maar dat heeft hij opzettelijk niet gedaan. Daarmee heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan het opmaken van een vals geschrift.

Achtergrond

Door de Belastingdienst is geconstateerd dat bij een aantal vennootschappen naast grote vorderingen op de betrokken directeur-grootaandeelhouder, ook grote pensioenvoorzieningen van die directeur-grootaandeelhouder in de vennootschappen zaten. Tevens werd geconstateerd dat de vennootschappen waren aangekocht door dezelfde stichting.

Uit de systemen van de Belastingdienst werd duidelijk dat de vennootschappen dezelfde belastingadviseur hadden. Het vermoeden is ontstaan dat de belastingadviseur zijn cliënten heeft geadviseerd om de aandelen van hun vennootschappen aan de stichting over te dragen, nadat zij onder andere de liquide middelen uit de vennootschappen hadden gehaald. Door het samenstel van handelingen die zijn verricht dient fiscaal de pensioenvoorziening, stamrechtvoorziening en/of rekening-courant verhouding die in de vennootschap aanwezig is op het moment van verkoop, als uitgekeerd te worden beschouwd. Deze fiscale uitkeringen zijn echter niet verantwoord in de betreffende aangiften inkomstenbelasting. Door deze constructie zou er geen belasting zijn voldaan over de “uitgekeerde” bedragen.

Deze constatering door de Belastingdienst heeft in 2014 geresulteerd in de start van een strafrechtelijk onderzoek onder de Naam Falls naar voornoemde belastingadviseur en vier van zijn cliënten, waaronder verdachte. Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 en valsheid in geschrift.

Vervolgens is in februari 2018 tijdens een hoorzitting door het Openbaar Ministerie aangekondigd dat het voornemen bestond om aan verdachte een strafbeschikking op te leggen. Omdat verdachte liet weten daartegen in verzet te zullen gaan, is door het Openbaar Ministerie besloten om de strafbeschikking niet op te leggen maar verdachte strafrechtelijk te vervolgen.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar overgelegde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft in de loop der jaren geld geleend van zijn vennootschap, Naam B.V. B.V. Door de verkoop van de aandelen van Naam B.V. B.V. aan een stichting in 2011 – met overname door de stichting van de rekening-courantschuld van verdachte aan Naam B.V. B.V. – is voor verdachte een voordeel uit aanmerkelijk belang ontstaan waarover verdachte inkomstenbelasting zou moeten betalen. Verdachte en zijn boekhouder wilden dit voorkomen en hebben om die reden bedacht om Naam B.V. B.V. te verkopen met overname van de rekening-courantschuld. Naam B.V. B.V. stierf vervolgens een fiscale dood en verdachte heeft het voordeel uit aanmerkelijk belang niet bij zijn aangifte inkomstenbelasting 2011 opgegeven. Verdachte en zijn belastingadviseur hebben daarmee opzettelijk een valse aangifte inkomstenbelasting opgemaakt en een onjuiste aangifte inkomstenbelasting ingediend.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zicht – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat er geen sprake is van een onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting 2011, omdat er sprake is van een pleitbaar standpunt. De onderbouwing van de raadsman zal de rechtbank bij de bespreking van dit verweer hieronder uiteenzetten.

De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte heeft immers volledig vertrouwd op de deskundigheid van zijn belastingadviseur.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Verdachte was van 29 maart 1999 tot en met 19 december 2011 bestuurder en enig aandeelhouder van Naam B.V. B.V., gevestigd in Amsterdam.

Op 19 december 2011 is de vennootschap verkocht aan Stichting Naam stichting.

In de akte levering aandelen staat vermeld dat de koopsom voor de aandelen €419.425 bedraagt en dat verdachte daarvan een gedeelte heeft ontvangen, te weten €1. Het andere deel, te weten €419.424 is voldaan door overname van de rekening-courantschuld die verdachte heeft aan Naam B.V. B.V. ter hoogte van €419.424.

Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat het klopt dat hij het bedrag van €419.424 heeft geleend van Naam B.V. B.V. Verdachte heeft toegelicht dat hij dat bedrag in de jaren voorafgaand aan de verkoop van Naam B.V. B.V. uit de B.V. heeft gehaald voor privébestedingen.

Naam B.V. B.V. had een pensioenvoorziening ten behoeve van verdachte. Op de balans per 31 december 2011 staat als pensioenvoorziening een bedrag van €52.699 vermeld.

Verdachte heeft op 17 juli 2013 aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 ingediend door middel van een C-biljet. In de aangifte is te lezen dat de verschuldigde belasting nihil bedroeg. De Belastingdienst heeft bij brief van 28 september 2013 aan verdachte verzocht om opnieuw aangifte te doen door middel van het bijgevoegde aangiftebiljet, omdat de reeds ingediende aangifte niet kon worden verwerkt omdat verdachte een ander aangiftebiljet had moeten gebruiken.

Verdachte heeft vervolgens op 14 oktober 2013 opnieuw aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 ingediend. De aangifte is ondertekend op 9 oktober 2013. In de aangifte is een verzamelinkomen van nihil opgegeven. Op de ingediende aangifte inkomstenbelasting is alleen een bedrag opgenomen onder “Aftrekbare rente en financieringskosten eigen woning”. In de aangifte zijn geen andere bedragen opgenomen.

Tussenoverweging rechtbank

De rechtbank stelt vast dat verdachte in de jaren 2008 tot en met 2011 grote geldbedragen uit Naam B.V. B.V. heeft opgenomen voor privédoeleinden, teneinde in zijn levensonderhoud te voorzien. Verdachte heeft daarmee een rekening-courantschuld opgebouwd die – op het moment van verkoop van de aandelen van Naam B.V. B.V. aan Stichting Naam stichting op 19 december 2011 – in totaal €419.425 bedroeg.

Pleitbaar standpunt?

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – verwijzend naar het beroepschrift in de fiscale procedure – dat de heffing van de belasting over het uit Naam B.V. B.V. opgenomen geldbedrag niet zijn grond vindt in de verkoop van Naam B.V. B.V. in december 2011 tegen overname van de rekening-courantschuld, maar in dividenduitdelingen die (gedeeltelijk) in eerdere jaren hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het evident is dat in de jaren 2008 tot en met 2011 feitelijk dividenduitkeringen hebben plaatsgevonden, omdat de ‘leningen’ onzakelijk waren. Er zou immers geen bank zijn geweest die deze geldbedragen aan verdachte zou hebben geleend in de perioden 2008 tot en met 2011, omdat verdachte nauwelijks inkomen genereerde en ook overigens geen zekerheid bood. Dat betekent dat – ook achteraf bezien – de aanslagen dividendbelasting in die jaren hadden behoren te vallen. Op zijn minst genomen had verdachte – ten tijde van het doen van belastingaangifte in oktober 2013 – moeten kunnen aannemen dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 juist en volledig was en dat hij suppleties had moeten doen over de voorgaande jaren. De door de belastingdienst gemaakte koppeling tussen de verkoop van de aandelen Naam B.V. B.V. in 2011 en de aangifte inkomstenbelasting 2011, is dan ook niet aanwezig. Gelet hierop is er sprake van een pleitbaar standpunt en kan niet worden bewezen dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is.

De rechtbank overweegt dienaangaande dat het geldbedrag dat door verdachte uit Naam B.V. B.V. is gehaald, door Naam B.V. B.V. als rekening-courant is geadministreerd in de grootboekrekening over het jaar 2011 (DOC-5025). Ook is dit geldbedrag als rekening-courantschuld geadministreerd in een Balans voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (DOC-5004) alsmede in een overzicht ‘rekening courant BA en KC BV’, bijgevoegd bij een brief van bedrijf (DOC-5012, pagina 14). Daar komt bij dat expliciet in de akte van levering van de aandelen van Naam B.V. B.V. aan de Stichting Naam stichting staat opgenomen dat een gedeelte van de koopsom, te weten €419.424, (de totale koopsom bedraagt €419.425) wordt voldaan door overname van de rekening-courantschuld ter hoogte van €419.424 (DOC-5003). Dat er aldus (achteraf bezien) sprake kon zijn van dividenduitkeringen, wordt niet ondersteund door de administratie en de akte van levering. Dat de rekening-courantschuld niet op papier is vastgelegd, er geen rente over de schuld is betaald en ook geen zekerheden zijn bedongen, doet aan dat oordeel niet af. De rechtbank is derhalve van oordeel – met de officier van justitie – dat geen sprake is van een pleitbaar standpunt.

De rechtbank overweegt voorts dat kan worden vastgesteld dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is. De verkoopprijs van de aandelen van Naam B.V. B.V. bedroeg €419.425, zijnde de schuld die verdachte had aan Naam B.V. B.V.. Deze schuld is door de koper overgenomen, waardoor verdachte werd bevrijd van zijn schuld aan Naam B.V. B.V.. Daarmee is door verdachte winst uit aanmerkelijk belang behaald. Verdachte had deze winst uit aanmerkelijk belang moeten opnemen in zijn aangifte inkomstenbelasting 2011. Dat heeft hij niet gedaan.

De rechtbank overweegt verder dat door de verkoop van Naam B.V. B.V. aan de Stichting Naam stichting en de overname van de rekening-courantschuld die verdachte had aan Naam B.V. B.V., de aanwezige pensioenvoorziening in Naam B.V. B.V. fiscaal als uitgekeerd moet worden beschouwd. Deze pensioenuitkering van €52.699 had daarom ook in de aangifte inkomstenbelasting 2011 moeten worden opgenomen. Ook dat is niet gebeurd.

De rechtbank concludeert dat de aangifte inkomstenbelasting 2011 onjuist is, waardoor te weinig belasting is geheven. De aangifte kan tevens worden aangemerkt als een vals geschrift.

Benadelingsbedrag

De winst uit aanmerkelijk belang is door de Belastingdienst vastgesteld op €357.650. Dit bedrag is het verschil tussen de verkoopprijs van €419.425 van de aandelen van Naam B.V. B.V. en de verkrijgingsprijs van €9.076 (vonnis rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2010, HAA 18/2904), minus het bedrag dat is aangemerkt als de afkoop van pensioen ad €52.699.

Het benadelingsbedrag bedraagt dan bij het belastingtarief van 25%: €89.413. Rekening houdend met de heffingskorting bedraagt het totale benadelingsbedrag ten gevolge van het onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting 2011 €108.679.

Het opzet van verdachte

De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het vals opmaken van de aangifte inkomstenbelasting en het vervolgens bij de Belastingdienst indienen van deze onjuiste aangifte. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Het dossier bevat e-mailcorrespondentie tussen verdachte en zijn belastingadviseur. Op 17 januari 2011 heeft verdachte naar zijn belastingadviseur gemaild: “(..) Ik ben van plan om in de loop van 2011 het geld op de zakelijke rekening opnieuw te lenen om het huis te bouwen (goed idee?). Ik heb contact met een lokale bank (…). Zij zijn positief over verstrekking van een lening hypotheek van 500 duizend gulden. Rente: 6,5% (normaal op het eiland 7%).”

In een e-mail van 26 januari 2011 heeft verdachte geschreven: “De Naam 1 rekening op Naam van de BV is opgeheven. Het tegoed is teruggestort. Rendement nagenoeg nul. Ik heb eerder een overzicht van de omzet facturen naar Naam 2 gestuurd, in verband met omzetbelasting. Als het goed is moet dat nu ingevoerd zijn. Mijn idee is als volgt: ik had schulden bij de BV. Nu is een deel afgelost (68000). Ik moet nu een balans opmaken hoeveel schulden ik heb. Vervolgens een leningcontract opmaken met een zachte rente voor die schulden en ook voor de rest van het tegoed, dat ik in de loop van 2011 nodig heb voor de bouw, want ik wil een hypotheeklening zo lang mogelijk uitstellen.” 

Verder bevat het dossier ook e-mailberichten waarin verdachte aan zijn belastingadviseur heeft geschreven over onderwerpen als omzet, BTW en voorbelasting.

Op 2 oktober 2013 heeft verdachte een e-mail ontvangen van een medewerker van het kantoor van zijn belastingadviseur, waarbij een kopie van het door verdachte ingediende C-biljet aangifte inkomstenbelasting 2011 is gevoegd. Verdachte heeft dezelfde dag teruggemaild en geschreven: “(…) Zou dat kunnen dat ze daardoor de aangifte niet in behandeling hebben genomen? Daarnaast vinden ze de nihil en nullen een beetje raar.”.

Op 26 augustus 2010 heeft verdachte aan zijn belastingadviseur gemaild: “Ik maak me alleen een beetje zorgen over de hoge schuld die ik heb opgebouwd. Niet dat ik het opgesoupeerd of zo, maar vrees dat de grote broer mij ter verantwoording roept. Wij zullen zien. Met jou voel ik me in ieder geval sterk”.

Daarop antwoordt de belastingadviseur: “….mocht de grote broer ‘wakker worden’, dan zal, in het ergste geval, een deel van de schuld moeten worden afgelost.

Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verdachte verklaard dat het logisch is dat hij over het bedrag dat hij uit Naam B.V. B.V. heeft gehaald nog inkomstenbelasting zou moeten betalen en dat hij daar ook nooit aan getwijfeld heeft.

Ter terechtzitting heeft verdachte herhaald dat hij wist dat hij nog inkomstenbelasting zou moeten betalen over het bedrag dat hij uit Naam B.V. B.V. had gehaald, maar dat hij wachtte totdat hij iets van de Belastingdienst daarover zou horen. Over de aangifte inkomstenbelasting 2011 heeft verdachte verklaard dat zijn belastingadviseur de aangifte heeft gedaan en dat hij die niet heeft bekeken. Hij vertrouwde op zijn boekhouder.

Vertrouwen op belastingadviseur

Verdachte heeft over de aangifte in kwestie verklaard dat die aangifte door zijn belastingadviseur is opgemaakt, dat hij op zijn belastingadviseur vertrouwde en de aangifte niet heeft bekeken. Ook al gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte dat hij zelf deze aangifte niet heeft ingezien en deze vervolgens heeft laten indienen door de belastingadviseur, dan nog ontslaat dit verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte. Het is allereerst aan de belastingplichtige om zijn belastingaangifte voor inzending op juistheid te controleren. Daar komt bij dat verdachte wist dat hij nog steeds inkomstenbelasting zou moeten betalen over het geldbedrag dat hij in de loop der jaren uit Naam B.V. B.V. had gehaald

Conclusie rechtbank

Op grond van de hierboven genoemde omstandigheden vindt de rechtbank dat verdachte kon begrijpen dat hij eerst inkomsten had moeten opgeven alvorens de Belastingdienst zou kunnen bepalen hoeveel inkomstenbelasting hij zou moeten afdragen. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangifte had hij de aangifte minst genomen dienen te controleren op het opgegeven inkomen. Dit heeft hij niet gedaan. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de namens hem ingediende aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 vals zou worden opgemaakt en dientengevolge als een onjuiste aangifte zou worden ingediend. Uit de hierboven genoemde overwegingen kan tevens worden geconcludeerd dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn belastingadviseur de aangifte heeft opgesteld en ingediend.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.

Bewezenverklaring

  • eendaadse samenloop van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven en opzettelijk opmaken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafoplegging

  • Geldboete van €5.000

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk een onjuiste aangifte inkomstenbelasting in te dienen, door niet in de aangifte op te geven dat hij inkomsten heeft gehad uit aanmerkelijk belang. Verdachte heeft jarenlang geld van zijn vennootschap geleend, tot een totaalbedrag van €419.425. Met de verkoop van de aandelen van zijn vennootschap, waarbij de rekening-courantschuld is overgenomen door de koper, is een voordeel uit aanmerkelijk belang ontstaan. Ook heeft verdachte daarmee fiscaal kunnen beschikken over zijn pensioen. Verdachte had dit in de aangifte inkomstenbelasting moeten opgeven, maar dat heeft hij opzettelijk niet gedaan. Daarmee heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan het opmaken van een vals geschrift.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^