Veroordeling voor overtreding van de Sanctiewet na levering van aceton aan een persoon in Syrië zonder voorafgaande vergunning

Rechtbank Rotterdam 14 oktober 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:10001

De verdachte heeft als feitelijk leidinggever van een groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing handel gedreven met Syrië en in totaal zo’n 128.000 liter aceton geleverd aan een persoon in Syrië zonder voorafgaande vergunning, terwijl dit op grond van Europeesrechtelijke sancties verboden was. Hij wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Feiten

Naam verdachte rechtspersoon (voorheen genaamd naam bedrijf 1 en hierna verder aangeduid als: “Naam verdachte rechtspersoon”) was een groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing.

Op 31 oktober 2016 kocht naam bedrijf 2 38,4 MT aceton in bij naam bedrijf 3, een chemiebedrijf. De concentratie van de aceton bedroeg 99,9705%. Op 10 november 2016 werd deze partij aceton als deel van een partij van 96,88 MT verkocht aan Naam verdachte rechtspersoon. Naam verdachte rechtspersoon verkocht op 6 november 2016 38,4 MT aceton aan naam in Syrië en heeft dit laten verschepen naar Syrië.

Op 1 maart 2017 sloot naam bedrijf 2 een contract met naam bedrijf 4 voor de aankoop van 89,6 MT aceton. Deze aceton had een concentratie van 99,78%. Op 2 maart 2017 verkocht naam bedrijf 2 deze partij aceton door aan Naam verdachte rechtspersoon die op haar beurt de partij diezelfde datum doorverkocht aan en vervolgens op 7 mei 2017 liet verschepen naar naam in Syrië.

Voor geen de leveringen aan naam in Syrië was een vergunning verleend.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en voert daartoe aan dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het leveren van goederen die voor binnenlandse repressie zouden kunnen worden gebruikt en/of het leveren zonder voorafgaand verkregen vergunning. Verdachte bestrijdt tevens dat er bewijs is dat hij ten aanzien van de eerste transactie met aceton (met parketnummer 10/994362-19) opzettelijk opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven.

Beoordeling rechtbank

Juridisch kader

Op grond van artikel 2ter van de Verordening nr. 36/2012 van de Raad van de Europese Unie (hierna: de verordening), zoals die gold ten tijde van de ten laste gelegde handelingen, is een voorafgaande vergunning vereist voor het direct of indirect verkopen, leveren of exporteren ten behoeve van een Syrische persoon, entiteit of lichaam of bestemd voor gebruik in Syrië, van onder meer goederen die voor binnenlandse repressie gebruikt kunnen worden, als genoemd in bijlage IX bij de Verordening, al dan niet van oorsprong uit de Unie.

Op de in bijlage IX opgenomen lijst staat in onderdeel A1.004 (onder meer) aceton in een concentratie van 90% of meer genoemd.

Handelingen in strijd met onder meer artikel 2ter van de Verordening zijn verboden in de Sanctieregeling Syrië 2012 en strafbaar gesteld als economisch delict middels de Sanctiewet 1977 juncto artikel 1, aanhef en onder 1º van de Wet op de economische delicten.

Opzet op de (strafbaarheid van de) gedraging

Voor het bewijs van het (subjectieve) bestanddeel ‘opzettelijk’ moet vooropgesteld worden dat op het terrein van het economisch strafrecht geen ‘boos opzet’ wordt vereist. De dader van een economisch delict is strafbaar indien hij willens en wetens heeft gehandeld of nagelaten zoals in de (straf)bepaling(en) omschreven, zogenaamd kleurloos opzet. Het opzet hoeft enkel gericht te zijn geweest op de strafbaar gestelde gedraging zelf en de omstandigheden van de gedraging waarin het wederrechtelijke karakter van het delict staat verwoord en niet op het niet-naleven van een wettelijke verplichting.

De verdachte was samen met de medeverdachte naam medeverdachte op het moment van de twee transacties bestuurder van Naam verdachte rechtspersoon. Zij wisten dat ze aceton verkochten aan een Syrisch persoon in Syrië. Zij beschikten niet over de hiervoor benodigde vergunning. Verdachten hebben aldus opzettelijk gehandeld.

Dat de verdachten voor wat betreft de eerste levering zeggen niet op de hoogte te zijn geweest van de vergunningplicht en de wet niet te hebben willen overtreden, maakt dit niet anders. Ten tijde van de tweede transactie in maart 2017 waren de verdachten bovendien op de hoogte van de vergunningplicht aangezien het bestaan hiervan tijdens het onderzoek naar de eerste transactie op 19 januari 2017 aan hen was medegedeeld.

Strafbaarheid Naam verdachte rechtspersoon

De strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon Naam verdachte rechtspersoon. De werkzaamheden betreffende de verkoop en levering van de partijen aceton vonden plaats in het kader van de, blijkens de activiteiten zoals opgegeven bij de Kamer van Koophandel, normale bedrijfsactiviteiten van de vennootschap. Naam verdachte rechtspersoon heeft daarbij onvoldoende zorg betracht om de verboden gedragingen te voorkomen. Aldus kunnen de strafbare gedragingen redelijkerwijs aan Naam verdachte rechtspersoon worden toegerekend.

Feitelijk leidinggeven

De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan de voornoemde aan Naam verdachte rechtspersoon toe te rekenen strafbare gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven. Voor zover deze verboden gedragingen niet reeds het gevolg zijn van actief gedrag van de verdachte zelf, heeft hij in ieder geval - hoewel hij daartoe vanuit zijn zowel formele als feitelijke functie als bestuurder bevoegd en gehouden was - niet ingegrepen.

De verdachte was als bestuurder van Naam verdachte rechtspersoon gehouden de wetgeving die voor de uitvoer van deze goederen van belang is gedetailleerd te raadplegen en na te leven. Desondanks is geen vergunning aangevraagd voor de eerste levering en was ook voor de tweede levering niet de vereiste vergunning verkregen. De getuige naam getuige verklaart bovendien dat verdachte als één van de twee bestuurders feitelijk leidinggever was en direct betrokken bij de betreffende leveringen.

De rechtbank concludeert dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen die zijn begaan door Naam verdachte rechtspersoon, als bedoeld in artikel 51, tweede lid onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.

Conclusie

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummers 10/994362-19 en 10/994451-19 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

  • opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, begaan door een rechtspersoon terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

  • opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, begaan door een rechtspersoon terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een taakstraf voor de duur van 180 uren.

De door de Europese Unie tegen Syrië in het leven geroepen sanctiemaatregelen komen voort uit de zorgen die er binnen de internationale gemeenschap bestonden omtrent de voortdurende brute repressie en schending van de mensenrechten door de regering van Syrië. Aceton kan gebruikt worden voor de productie van chemische wapens, dit geldt ook voor de aceton die door Naam verdachte rechtspersoon naar Syrië is verscheept. Verdachte heeft zowel de internationale regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd en het risico gelopen dat de door hem geleverde aceton bij binnenlandse repressie gebruikt zou kunnen worden. Hoewel niet is gebleken dat dit het geval is met de door Naam verdachte rechtspersoon geleverde aceton, rekent de rechtbank de verdachte deze feiten aan.

Lees hier de volledige uitspraak.

Samenhangende zaak

Print Friendly and PDF ^