Veroordeling voor verduistering in dienstbetrekking: Toewijzing vordering tot schadevergoeding in verband met gemaakte onderzoekskosten
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:653
Een voormalig werkneemster van de gemeente Goes wordt veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
Vordering van de benadeelde partij gemeente Goes
De benadeelde partij gemeente Goes heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €285.209,05, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling om te bepalen of de onderzoekskosten (factuur ad €26.014,50) voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat een onderbouwing c.q. specificatie van de onderzoekskosten van bedrijf 1 (destijds) niet was overgelegd. Ten aanzien van de overige schadeposten (€259.194,55) kan volgens de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat een deel van de schade op grond van eventuele eigen schuld gedeeltelijk voor rekening van de gemeente Goes blijft. Nader onderzoek zou op dat onderdeel nodig zijn. Ook in zoverre is de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Blijkens het op 18 juni 2018 door de benadeelde partij ondertekende wensenformulier is in hoger beroep het verzoek tot schadevergoeding in de strafzaak verlaagd met een bedrag van €259.194,55 en worden alleen nog de onderzoekskosten van bedrijf 1 – een bedrag van €26.014,50 – gevorderd.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit de door bedrijf 1 gemaakte onderzoekskosten. De gemaakte onderzoekskosten zijn – anders dan in eerste aanleg – middels een specificatielijst onderbouwd en voldoende gespecificeerd, mede gelet op de toelichting ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat het gaat om redelijke kosten ter vaststelling van door handelen van de verdachte veroorzaakte schade – al wordt de omvang van die schade niet in dit strafgeding vastgesteld – en zal daarom de vordering tot schadevergoeding betreffende de gemaakte onderzoekskosten van bedrijf 1 – een bedrag van €26.014,50 – toewijzen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend ter vergoeding van de niet-vergoede schade plus de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente is door de benadeelde partij niet nader aangeduid.
Nu de benadeelde partij de aanvangsdatum van de wettelijke rente niet nader heeft aangeduid, heeft het hof – bij de bepaling van de aanvangsdatum van de wettelijke rente – aansluiting gezocht bij het moment waarop het onderzoek door bedrijf 1 was afgerond en de schade, zijnde de betalingsverplichting aan bedrijf 1, was ontstaan. Blijkens het door bedrijf 1 opgestelde rapport is dat 8 januari 2016. Het hof zal daarom de vordering tot schadevergoeding betreffende de gemaakte onderzoekskosten toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2016.
Kostenveroordeling
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden
De benadeelde partij Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €62.965,98 in verband met onderzoekskosten van Training, detachering en adviesbureau bedrijf 2.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Aan dit oordeel van de rechtbank lag in het bijzonder ten grondslag dat een onderbouwing van de gemaakte onderzoekskosten ontbrak en dat de beantwoording van de vraag of die kosten voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen om die reden een onevenredige belasting van de strafzaak zou opleveren.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. In hoger beroep is van de zijde van de benadeelde partij bovendien een onderbouwing overgelegd ter zake van de gevorderde onderzoekskosten en is daarop ter terechtzitting in hoger beroep een toelichting gegeven.
Desalniettemin is het hof van oordeel dat voor de beoordeling of deze onderzoekskosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen, de strafzaak zou moeten worden aangehouden voor nader onderzoek. Aan dit oordeel ligt in het bijzonder ten grondslag dat het door bedrijf 2 verrichte onderzoek volgt op het onderzoek dat door bedrijf 1 is uitgevoerd. De onderhavige strafzaak is gebaseerd op het onderzoek van bedrijf 1. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat de verdachte in totaal ongeveer €200.874,73 – het ten laste gelegde en tevens bewezen verklaarde geldbedrag – heeft overgemaakt naar privébankrekeningen, creditcards en/of kredieten of daarmee nota’s van externe bedrijven heeft betaald. Zulks komt ook tot uitdrukking in het bewezenverklaarde. Voor het hof is het niet zonder meer evident waarom ook door bedrijf 2 onderzoek is verricht naar het handelen van de verdachte en waarom dat in deze omvang verricht moest worden: meer dan een half jaar lang bijna fulltime inzet van een medewerker op grond waarvan een bedrag van €62.965,98 wordt gevorderd. Aanhouding van de zaak ter beantwoording van die vragen zou een onevenredige belasting van de onderhavige strafzaak opleveren. Het hof is derhalve – evenals de rechtbank – van oordeel dat de benadeelde partij Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Lees hier de volledige uitspraak.