Veroordeling voor witwassen na storten geldbedrag op rekening Staat

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3827

Verdachte en medeverdachte worden veroordeeld voor het witwassen van een contant geldbedrag van €24.500. Medeverdachte heeft dit contante geldbedrag op de bankrekening van verdachte gestort en verdachte heeft vervolgens €25.000 overgemaakt naar de Staat ter voldoening van een zekerheidstelling voor de schorsing van de voorlopige hechtenis van de vader van medeverdachte.

Het wekt bevreemding dat medeverdachte over vrijwel het gehele geldbedrag (€24.500-) beschikt dat nodig is voor de borgsom en dat zij dit niet rechtstreeks stort op het bankrekeningnummer van de Staat maar op het bankrekeningnummer van verdachte. Verdachte voegt zelf €500 toe en maakt eerst dan het totaalbedrag van €25.000 over aan de Staat. Een dergelijke nodeloos ingewikkelde constructie vraagt om een uitleg. Naast de hoogte van het contante geldbedrag neemt het hof hierbij in ogenschouw de strafbare feiten waarvan de vader van medeverdachte op dat moment werd verdacht en waarvoor hij – zo begrijpt het hof – in voorlopige hechtenis verbleef.

Van de hiervoor besproken stortingshandeling werd op camerabeelden van de bank waargenomen dat medeverdachte in aanwezigheid van verdachte een contant geldbedrag van €24.500- in de geldmachine van de bank heeft ingevoerd. Blijkens printscreens van de beelden beschikte medeverdachte over een hoeveelheid bankbiljetten waarvan de precieze coupures overigens niet steeds te zien zijn.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2010 (NJ 2010/456) bepaald dat - ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - bewezen kan worden geacht dat een onder een verdachte aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Te denken valt daarbij aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.

Gezegd kan worden dat daarvan in casu sprake is, nu de hierboven geschetste feiten en omstandigheden waaronder het aanzienlijke contante geldbedrag werd gestort het vermoeden voor witwassen rechtvaardigen.

Op grond van het bepaalde in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de daaromtrent vigerende jurisprudentie was verdachte gehouden om met betrekking tot (de omvang van) het gestorte contante geldbedrag een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven.

Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat het gestorte geld zijn geld is en dat hij dit heeft verkregen toen hij een ‘oprotpremie’ van zijn voormalige werkgever had ontvangen. De politie heeft onderzoek gedaan naar deze verklaring van verdachte. Uit dit onderzoek blijkt niet van grote spaartegoeden bij verdachte. Inderdaad heeft verdachte een eenmalige uitkering ontvangen van zijn voormalige werkgever maar dit bedrag heeft hij in een vrij korte tijdspanne vrijwel helemaal opgemaakt. Ter zitting van het hof komt verdachte met een andere verklaring. Hij verklaart het geldbedrag in een tijdspanne van ongeveer 30 jaren werken bijeen te hebben gespaard. Over het feit dat hij dergelijke bedragen contant onder zich had in plaats van deze bij een bankinstelling onder te brengen, heeft verdachte verklaard dat het in de Turkse gemeenschap niet ongebruikelijk is dat contant geld thuis wordt bewaard. Deze, eerst ter zitting van het hof in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte acht het hof onaannemelijk. De verklaring is niet te verifiëren en wordt door verdachte op geen enkele wijze onderbouwd. Daar komt bij dat verdachte tegenover de politie heeft verklaard bijna nooit te sparen.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte heeft nagelaten een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de aanwezigheid en de herkomst van het geld. Alles afwegende acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat het door verdachte en zijn medeverdachte gestorte geldbedrag een legale herkomst ontbeert en van enig misdrijf afkomstig is.

De verdediging heeft voorts bepleit dat voldoende bewijs ontbreekt voor het ten laste gelegde medeplegen, nu medeverdachte geen ‘wezenlijke bijdrage’ heeft geleverd aan het gronddelict en daar geen opzet op heeft gehad.

Het hof overweegt dat verdachte en medeverdachte samen naar de bank zijn gegaan om het contante geldbedrag van €24.500- op de bankrekening van verdachte te storten. Medeverdachte zou het geld van verdachte hebben ontvangen. Medeverdachte voerde de stortingshandelingen bij de bank uit, verdachte was daarbij aanwezig. De volgende dag heeft medeverdachte, naar eigen zeggen samen met de dochter van verdachte, het geld vanaf de bankrekening van verdachte overgemaakt naar Justitie ten behoeve van de schorsing van de voorlopige hechtenis van medeverdachtes vader.

Het hof is van oordeel dat uit voornoemde handelingen een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte blijkt, waarbij beide verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het ten laste gelegde witwassen en daarop ook opzet hebben gehad.

Bewezenverklaring

  • medeplegen van witwassen

Strafoplegging

  • taakstraf van 50 uren en verbeurdverklaring van een geldbedrag van €24.500.

  • Een geldbedrag van €500 moet worden teruggegeven aan verdachte.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^