Veroordeling wegens artikel 10.2 Wet milieubeheer. Geen verlies van status afvalstof door nuttige toepassing.

Gerechtshof Amsterdam 19 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3732 Verdachte heeft houten pallets (met daaraan bevestigd plastic) op en in een weiland gestort ter versterking van oevers en ter versteviging van de bodem.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de door hem gebruikte pallets waren gemaakt van onbehandeld en schoon hout, derhalve een bodemeigen product, welke geen nadelig effect heeft voor het milieu of de volksgezondheid. De verdachte heeft door de pallets bij de oever op en in de bodem van een weiland te brengen, beoogd hiermee de bodem te verstevigen en de (aan)groei van riet aan de oever van dat weiland te bevorderen. Het hof vat dit betoog van de verdachte aldus op, dat hij zich op het standpunt stelt dat hij door zijn handelingen een nuttige toepassing heeft gegeven aan de pallets, waardoor deze niet langer als afvalstof kunnen worden aangemerkt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd.

Het hof overweegt en beslist dienaangaande als volgt.

Ten tijde van het ten laste gelegde omschreef de Wet Milieubeheer in artikel 1.1 het begrip afvalstoffen als: alle stoffen, preparaten of voorwerpen (hierna alleen aangeduid met ‘stoffen’), waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Op grond van uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de Raad van State dient het begrip ‘het zich ontdoen van’ ruim te worden uitgelegd om te voorkomen dat er stoffen ongecontroleerd in het milieu terechtkomen, die er niet thuishoren. Voor de vraag of een stof een afvalstof is, is niet relevant of de stof verontreinigd is of schoon en/of de stof nog economische waarde heeft.

Wel kunnen stoffen die op grond van bovengenoemde definitie als afvalstof dienen te worden aangemerkt nuttig worden toegepast en daarmee hun (juridische) status als afvalstof verliezen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, 2008/98/EG, PbEU L 312 (overgenomen in artikel 1.1 lid 6 Wet milieubeheer).

Artikel 6, tweede lid van de Kaderrichtlijn bevat de volgende criteria voor de kwalificatie einde-afvalfase:

a) de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;

b) er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp;

c) de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen, en tevens

d) het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.

Het gebruik van houten pallets (met daaraan nog bevestigd enig plastic) voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers voldoet niet (aantoonbaar) aan alle vier criteria. Ook uit de door het Hoogheemraadschap aan de Natuurvereniging ‘Water, Land en Dijken’ – waarbij verdachte is aangesloten - verleende vergunning in het kader van de subsidieregeling blijkt dat het niet de bedoeling was om houten pallets op/aan de kant van de oevers te gebruiken.

Verdachte heeft op zitting ook nog aangevoerd dat houten pallets geschikt zijn voor het versterken van de oevers (ter voorkoming van afkalving) en ter versteviging van de bodem (het dichten van zogenoemde

kleigaten). Ook ten aanzien van deze toepassing is niet gebleken dat de door verdachte gebruikte pallets (aantoonbaar) aan alle vier hiervoor genoemde criteria voldoen. Daarnaast had verdachte - alvorens tot dat gebruik over te gaan - een ontheffing op grond van artikel 10.63 lid 2 Wet milieubeheer kunnen aanvragen. Dat heeft verdachte niet gedaan. Indien en voor zover het verweer van verdachte mede betrekking heeft op de vrijstellingen op grond van de Besluit bodemkwaliteit, merkt het hof op dat verdachte dat onvoldoende heeft onderbouwd.

De verdachte heeft zich derhalve ontdaan van de houten pallets (met daaraan nog bevestigd enig plastic) door het storten ervan op en in het weiland grenzend aan de sloot.

Het hof verwerpt derhalve het verweer van verdachte.

Bewezenverklaring

Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.2 van de Wet milieubeheer, opzettelijk gepleegd.

Strafoplegging

Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van €2.000 met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^