Veroordeling wegens bijstanduitkeringsfraude. Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer i.v.m. strijd richtlijn.
/Gerechtshof Amsterdam 14 april 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3627
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vier jaar nagelaten inlichtingen te verstrekken die van belang waren voor de beoordeling van de vraag of hij recht had op een uitkering en voor de hoogte daarvan. Aldus heeft hij de uitkeringsinstantie bewust misleid en heeft hij de gemeente Amsterdam voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu vervolging jegens verdachte is ingesteld in strijd met de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude (hierna: de Richtlijn). De verdachte heeft in oktober 2014 een intrekkingsbesluit van DWI ontvangen waarin verdachtes uitkering met terugwerkende kracht per 23 september 2014 werd ingetrokken. Volgens de beschikking van DWI heeft de schending van de inlichtingenplicht geleid tot de intrekking van de uitkering voor de duur van één maand. Het benadelingsbedrag is derhalve ongeveer €700 en het in het proces-verbaal genoemde benadelingsbedrag van €65.000 is een evidente misslag. Nu het benadelingsbedrag onder de €50.000 blijft, had de verdachte op grond van de Richtlijn niet vervolgd mogen worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel kent aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toe zelfstandig te beslissen of al dan niet vervolging van een persoon moet plaatsvinden. Volgens vaste jurisprudentie leent de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is er plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Indien een rechter op deze grond tot het oordeel komt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin de niet-ontvankelijkheid moet worden uitgesproken, gelden voor een dergelijke beslissing zware motiveringseisen. (vgl. bijv. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280)
Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Naar aanleiding van deze wet is het schadebedrag dat de grens vormt tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving naar €50.000 verhoogd, zodat sociale zekerheidsfraude in meer gevallen bestuursrechtelijk gehandhaafd kan worden. De wijziging en de aanscherping van de totale handhaving die met de invoering van deze wet beoogd werd, zijn in de (nieuwe) Richtlijn overgenomen en/of vertaald naar aansluitende strafrechtelijke vervolging.
Uit het dossier blijkt het standpunt van DWI, te weten dat uit het rechtmatigheidsonderzoek naar verdachtes uitkering naar voren is gekomen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 september 2014 zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had, hetgeen in strijd is met artikel 40 eerste lid van de Wet werk en Bijstand. Gelet op deze periode is het benadelingsbedrag vastgesteld op €65.709,58.
Het hof stelt vast dat het Openbaar Ministerie op basis van deze periode en het bijbehorende benadelingsbedrag tot strafrechtelijke vervolging van de verdachte is overgegaan, hetgeen in lijn is met de vervolgingscriteria zoals deze in de Richtlijn zijn verwoord. De inhoud van het intrekkingsbesluit van oktober 2014 doet daar niet aan af. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Strafoplegging
Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 200 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.