Veroordeling wegens feitelijk leiding geven aan faillissementsfraude. Geen oplegging gevangenisstraf wegens gezondheidsredenen.
/Rechtbank Amsterdam 9 december 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8766 Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat voor verdachte al medio 2010 duidelijk was dat de onderneming waarvan hij de feitelijke bestuurder was, bedrijf 1 BV, zou failleren. In 2009 heeft bedrijf 1 BV een verlies van €561.829 geleden, verdachte heeft zich in augustus 2010 tot een advocaat gewend voor advies over de sanering van bedrijf 1 BV en op 9 augustus 2010 is een melding betalingsonmacht uitgegaan naar de Belastingdienst.
Na het faillissement op 18 januari 2011 is (een deel van) de administratie van bedrijf 1 BV overgedragen aan de curator. De curator heeft, na het bekijken daarvan, geconstateerd dat meerdere vóór het faillissement verrichte handelingen wijzen op een sterfhuisconstructie en heeft daarvan aangifte gedaan.
In de periode van 28 september 2009 tot 7 mei 2010 wordt in totaal €495.000 overgemaakt door naam 2 Belastingadviseur BV en naam 3 Beheer BV aan vennootschappen waarvan verdachte en of diens echtgenote bestuurder zijn, niet zijnde bedrijf 1 BV, met uitzondering van een bedrag van 50.000 dat betaald wordt aan bedrijf 1 BV. De andere betalingen (in totaal 445.000) komen terecht bij verdachte zelf, bij bedrijf 3 BV en bij bedrijf 6 BV (waarvan verdachte bestuurder is). In de jaarrekening 2009 is niets te vinden over deze overboekingen of de grondslag daarvan. De advocaat van bedrijf 2 BV legt nadien aan de curator een produktieovereenkomst over, gedateerd 27 september 2009, tussen bedrijf 2 BV en bedrijf 1 BV waaruit blijkt dat bedrijf 2 BV €495.000 exclusief BTW (589.050 inclusief BTW) zou betalen voor het produceren van steigers vooruitlopend op een in februari 2010 verwachte order van verhuurbedrijf. Uit de door verdachte overgelegde produktieovereenkomst blijkt dat de schuld van bedrijf 1 BV aan bedrijf 2 BV zou worden verrekend met een factuur van geleverd materiaal aan bedrijf 1 BV. Verder is er sprake van een aanvullende overeenkomst, een zogenaamde opdracht tot overboeking, waaruit blijkt dat verdachte kan aangeven aan wie en wanneer de verschuldigde bedragen moeten worden betaald. Volgens de curator is onder meer opvallend dat de in de factuur van bedrijf 1 BV aan bedrijf 2 BV van 15 september 2010 genoemde specificaties niet aanwezig zijn, dat de produktieovereenkomst en de opdracht tot overboeking alleen zijn ondertekend door verdachte, dat bedrijf 2 BV geen rentevergoeding zou ontvangen voor het uitlenen van het geldbedrag en dat de overeenkomst niet voorkomt in de administratie van bedrijf 1 BV. Er is bovendien geen voorraadadministratie zodat geen controle plaats kan vinden op de vraag of de steigers zijn geproduceerd dan wel uiteindelijk aan bedrijf 2 BV zijn geleverd, toen de order van verhuurbedrijf uitbleef.
- bedrijf 1 BV heeft in 2010 in totaal €67.406 overgemaakt aan bedrijf 3 BV van welke vennootschap verdachte bestuurder is. Ook is nog een betaling van €20.000 contant gedaan. Van deze betalingen zijn geen onderliggende facturen aangetroffen. Wel zijn de betalingen gedebiteerd in de rekening-courantverhouding van bedrijf 1 BV met bedrijf 7, terwijl bedrijf 1 BV de vordering niet op bedrijf 7 maar op bedrijf 3 BV heeft.
- bedrijf 5 BV, op welke onderneming bedrijf 1 BV een vordering had, heeft op 21 oktober 2010 een betaling van €54.729,42 gedaan aan bedrijf 4 BV, bij welke onderneming bedrijf 1 BV een schuld open had staan. In het grootboek is met betrekking tot de betaling opgenomen: ‘betaling bedrijf 4 BV voor bedrijf 1 BV betaald”.
- bedrijf 6 BV, de formele bestuurder van bedrijf 1 BV en tevens 100% aandeelhouder, is een financiële holding waarvan verdachte bestuurder is. 100% aandeelhouder van bedrijf 6 BV is de Stichting Administratiekantoor bedrijf 6 BV waarvan persoon 1, echtgenote van verdachte, de certificaten bezit. persoon 1 had een achtergestelde lening aan bedrijf 1 BV verstrekt van €225.000 die per 1 januari 2008 is afgewaardeerd naar nihil. Verdachte heeft alle vorderingen die bedrijf 1 BV in rekening-courant had, overgeheveld naar de rekening-courant verhouding tussen bedrijf 6 BV en bedrijf 1 BV waarmee een bedrag van €220.060 is overgegaan van bedrijf 1 BV op bedrijf 6 BV. Ook een aantal schulden is overgegaan. De vorderingen die bedrijf 1 BV had op andere ondernemingen zijn zo verminderd op de schuld van bedrijf 1 BV aan bedrijf 6 BV
- Er is geen voorraadadministratie gevoerd. De administratie was deels nauwkeurig en deels niet; een onderhandenwerk/projectadministratie is niet ter beschikking gesteld. De administratie was niet volledig. Aan de hand van de administratie heeft de curator in ieder geval niet bovenvermelde betalingen op juiste wijze kunnen controleren. De curator heeft dan ook aangifte gedaan.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen duidelijkheid gegeven over de grondslag van deze overboekingen en de overige door de curator gesignaleerde gebreken. Hij heeft verklaard dat hij alles in het belang van het bedrijf heeft gedaan en dat hij – hoewel hij zich realiseerde dat het niet goed was – fouten heeft gemaakt en daarin heeft gehandeld met het oog op ‘het goed achterlaten van zijn familie’ waarmee hij doelt op zijn werknemers.
De rechtbank komt op grond van de stukken tot de conclusie dat verdachte voorafgaand aan het faillissement vrijwel alle activa van bedrijf 1 BV elders heeft ondergebracht en de schulden in bedrijf 1 BV heeft gelaten dan wel ondergebracht. Door aldus te handelen heeft verdachte een aantal crediteuren van bedrijf 1 BV benadeeld, waaronder de ABN-AMRO-bank die aan bedrijf 1 BV een bedrijfskrediet van 1 miljoen euro had verstrekt. In de periode vooruitlopend op het faillissement door verdachte als bestuurder verrichte handelingen, ligt zijn opzet besloten, zodat de rechtbank het opzet van verdachte bewezen acht.
Bewezenverklaring
Bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Gelet op het feit dat verdachte lijdt aan een vorm van kanker waarvoor hij intensieve behandelingen moet ondergaan acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet passend.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.