Veroordeling wegens feitelijk leidinggeven aan belastingfraude door valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen
/Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1081
De verdachte heeft zich – als feitelijk leidinggever van een stichting – schuldig gemaakt aan belastingfraude door valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen. Deze facturen waren bedoeld ter onderbouwing van eerder ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting. Naar aanleiding daarvan heeft de Belastingdienst teruggevraagde voorbelasting aan de stichting betaald. Door aldus te handelen heeft de verdachte de Belastingdienst en de samenleving benadeeld. Het fiscaal nadeel bedraagt in totaal € 58,889,00.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er redenen zijn van de oriëntatiepunten en de strafeis van de advocaat-generaal af te wijken. De verdachte is bereid een taakstraf – van desnoods 240 uren – uit te voeren. De verdachte doet liever iets terug voor de maatschappij in plaats van dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ondergaat. De verdediging heeft in geval van een taakstraf geen bezwaar tegen oplegging van een langere voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft gewezen op de leeftijd van de verdachte, haar blanco strafblad en het reclasseringsrapport. De verdachte is vaste oppas voor haar kleinkinderen, zodat een eventuele detentie ook gevolgen voor haar kinderen en kleinkinderen zal hebben. Daarnaast zal een detentie ook gevolgen voor haar partner hebben aangezien zij de kosten van hun woning delen, aldus de raadsvrouw.
Gelet op het grote benadelingsbedrag en de ernst van het feit kan met oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur, niet worden volstaan.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dat het geld – kort gezegd – uitsluitend voor de stichting is gebruikt, zoals de verdachte ter zitting heeft gesteld, is het hof niet gebleken. Overigens is dat ook niet van belang, omdat ook in dat geval sprake is en blijft van het benadelen van de Staat.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast acht het hof – ter voorkoming van recidive en gelet op het misbruik dat de verdachte van haar positie als bestuurder heeft gemaakt – passend en geboden dat de verdachte het recht wordt ontzet tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.