Veroordeling wegens fraude met investeringssubsidie duurzame energie door gebruik modus operandi als schakelbewijs
/Rechtbank Overijssel 31 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3016
Door middel van de regeling “Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing” (ISDE-regeling) kunnen woningeigenaren en zakelijke gebruikers subsidie krijgen voor energiebesparende en duurzame maatregelen in een woning of bedrijfspand. Om aanspraak te kunnen maken op deze subsidie moet onder meer worden voldaan aan de eisen dat de warmtepomp moet zijn betaald en geïnstalleerd voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend en mag het apparaat niet binnen een jaar na de datum van de beslissing tot subsidieverlening worden verwijderd. De subsidie op grond van de ISDE-regeling wordt verleend door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (verder: de RVO).
In de periode van 27 maart 2017 tot en met 1 november 2018 heeft de RVO 39 subsidieaanvragen op basis van de ISDE-regeling van particulieren ontvangen die volgens die aanvragen en bijgevoegde documenten bij bedrijf, gevestigd te adres 2, een warmtepomp hadden aangeschaft. Bij alle subsidieaanvragen is een factuur van de aankoop van een warmtepomp bijgevoegd. Daarnaast is in twintig gevallen een bankafschrift als betalingsbewijs bijgevoegd. Ook was de warmtepomp volgens de aanvraag reeds geïnstalleerd. Door de RVO zijn diverse handhavingsbezoeken ingesteld op adressen waar volgens de subsidieaanvragen een warmtepomp zou zijn aangeschaft en geplaatst. Uit het onderzoek van de RVO kwam naar voren dat op verschillende (subsidie)adressen geen warmtepomp werd aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is door de FIOD het strafrechtelijk onderzoek ‘Alford’ opgestart.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van de factuur met factuurnummer 1, afkomstig van bedrijf, gericht aan Getuige 1 (onder a).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat Verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat Verdachte de valse facturen en bankafschriften niet heeft gebruikt omdat hij de subsidieaanvragen niet heeft ingediend bij de RVO en Verdachte er niet van op de hoogte was dat deze documenten ter misleiding van de RVO zouden worden ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
Blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van 4 december 2017 is de eenmanszaak Bedrijf opgericht op 19 februari 2007 en is zij gevestigd aan adres 2. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur, de installatie van klimaatbeheersing en energiebesparende systemen en aanverwante artikelen en het uitvoeren van projecten in klimaatbeheersing en energiebesparing. Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel was Verdachte in ieder geval ten tijde van de ten laste gelegde periode eigenaar van de eenmanszaak.
De RVO heeft in de periode van 23 maart 2017 tot en met 1 november 2018 39 subsidieaanvragen ontvangen van particulieren die volgens die aanvragen bij Bedrijf een warmtepomp hadden aangeschaft. Op alle subsidieaanvragen is aangekruist dat het apparaat is geplaatst op het adres van de aanvrager en wordt onder meer verklaard:
- dat de ondertekenaar bevoegd is tot het aanvragen van deze subsidie;
- het apparaat is betaald, geïnstalleerd en in gebruik is genomen;
- dat deze aanvraag naar waarheid is ingevuld.
Bij alle subsidieaanvragen is als bewijs van aanschaf een factuur van de aankoop bijgevoegd. Daarnaast is bij 21 aanvragen een bankafschrift als betaalbewijs bijgevoegd. In de overige gevallen heeft er blijkens de subsidieaanvraag een contante betaling plaatsgevonden.
In de gevallen waarin volgens de facturen sprake is van een betaling per bank, blijkt uit de bijgevoegde bankafschriften dat het geldbedrag voor de aanschaf van een warmtepomp is overgemaakt naar de bankrekening met het IBAN-nummer rekeningnummer 1 ten name van bedrijf. De FIOD heeft de saldo- en transactiegegevens van bovenstaand bankrekeningnummer over de periode van 1 januari 2017 tot en met 27 maart 2019 onderzocht. Uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat bij 19 subsidieaanvragen een vals bankafschrift is bijgevoegd. Zo blijkt uit een analyse van de saldo- en transactiegegevens dat op of rond de data waarop volgens de bijgevoegde bankafschriften een betaling zou hebben plaatsgevonden, de vermelde bedragen niet zijn bijgeschreven op de bankrekening van Bedrijf.
Ook heeft de FIOD de saldo- en transactiegegevens van de bankrekening met IBAN-nummer rekeningnummer 2 ten name van Verdachte onderzocht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat vier subsidieaanvragers een gedeelte van de ontvangen subsidie hebben overgemaakt naar deze privérekening van Verdachte.
Bij de overige 18 subsidieaanvragen is blijkens de bijgevoegde factuur de warmtepomp contant betaald aan Bedrijf /Verdachte. Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de op de facturen vermelde betalingen niet in het kasboek van Bedrijf zijn aangetroffen.
Uit onderzoek van de FIOD blijkt dat ten aanzien van 33 subsidieaanvragen ten onrechte subsidie is verleend. Het benadelingsbedrag is door de FIOD vastgesteld op ten minste €97.800.
Overwegingen van de rechtbank
De subsidieaanvragen ten name van Getuige 1, Getuige 2 en Getuige 3
Op 30 november 2017 heeft de RVO een subsidieaanvraag op naam van Getuige 1 ontvangen. Bij de subsidieaanvraag zijn als bewijs van aanschaf een factuur en een bankafschrift als betaalbewijs bijgevoegd.
Op de factuur met factuurnummer 1 is vermeld dat een warmtepomp van het merk Daikin is geleverd op het adres 3. Blijkens het bijgevoegde bankafschrift is op 2 november 2017 vanaf de bankrekening met het IBAN-nummer rekeningnummer 3 ten name van Getuige 1 een bedrag van €7.217,05 overgeschreven naar Bedrijf met als omschrijving: ‘Warmtepomp factuur factuurnummer 1 ’.
Getuige 1 is op 14 mei 2019 door de FIOD gehoord. Zij heeft verklaard dat Verdachte haar heeft verteld dat hij alvast een factuur zou sturen die zij nodig had voor de subsidieaanvraag. Toen het haar niet lukte om de aanvraag zelf in te dienen, heeft zij haar DigiD met wachtwoord aan Verdachte gegeven. Verdachte vertelde vervolgens dat hij ook een bankafschrift nodig had. Getuige 1 heeft verklaard dat zij toen een screenshot heeft gemaakt van haar bankmutaties en deze naar Verdachte heeft gestuurd. Verdachte heeft vervolgens het formulier verder ingevuld en verzonden. Omdat het niet goed voelde, heeft Getuige 1 de subsidieaanvraag op een later moment ingetrokken.
Met betrekking tot de factuur heeft Getuige 1 verklaard dat ze deze per post heeft ontvangen, maar geen cent heeft betaald. Voor wat betreft het bankafschrift, verklaarde Getuige 1 dat de opmaak van de gegevens wel overeenkomt met het screenshot zoals zij deze naar Verdachte heeft verzonden, maar dat de getoonde uitgaven niet kloppen en dat zij niet in staat is om een bankafschrift zelf aan te passen.
Op 14 december 2022 is Getuige 1 als Getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft verklaard dat Verdachte de subsidieaanvraag heeft ingevuld terwijl zij via de telefoon met elkaar spraken. Zij kan zich niet herinneren of zij een screenshot van de bankmutaties aan Verdachte heeft gestuurd.
Op 7 juni 2018 heeft de RVO een subsidieaanvraag op naam van Getuige 2 ontvangen. Bij de subsidieaanvraag is als bewijs van aanschaf een factuur en een bankafschrift als betaalbewijs bijgevoegd.
Op de factuur met factuurnummer 2 is vermeld dat een warmtepomp van het merk Mitsubishi Electric is geleverd en op 3 mei 2018 is geïnstalleerd op het adres ades 4. Op het bankafschrift is vermeld dat op 10 mei 2018 vanaf de bankrekening met het IBAN-nummer rekeningnummer 4 ten name van Getuige 2 een bedrag van €10.045,53 is overgeschreven naar Bedrijf met als omschrijving: ‘factuur factuurnummer 2 ’.
Getuige 2 is op 10 mei 2019 door de FIOD gehoord. Hij heeft verklaard dat Verdachte vroeg of hij interesse had in een warmtepomp voor de woning van zijn moeder. Getuige 2 heeft verklaard dat hij tegen Verdachte heeft gezegd dat hij geen geld had voor een warmtepomp en dat Verdachte zei dat deze kon worden betaald met de subsidie van de overheid. Getuige 2 heeft verklaard dat hij zijn bankrekeningnummer en DigiD aan Verdachte heeft gegeven. De afspraak was dat Verdachte alles zou regelen qua subsidie. Getuige 2 heeft verklaard dat nadat hij het geld van de RVO had ontvangen, hij het geld contant aan Verdachte moest geven en dat daarna de warmtepomp zou worden geplaatst. Getuige 2 heeft verklaard dat hij de factuur niet kent en de handtekening op de factuur niet van hem is. Met betrekking tot het bankafschrift heeft Getuige 2 verklaard dat deze niet van hem is en dat hij het subsidiebedrag contant aan Verdachte heeft gegeven.
Op 21 november 2017 heeft de RVO een subsidieaanvraag op naam van Getuige 3 ontvangen. Bij de subsidieaanvraag is als bewijs van aanschaf een factuur en een bankafschrift van de Rabobank als betaalbewijs bijgevoegd.
Op de factuur met factuurnummer factuurnummer 3 is vermeld dat een warmtepomp van het merk Daikin is geleverd op het adres adres 5. Op het bankafschrift is vermeld dat op 27 oktober 2017 vanaf de bankrekening met het IBAN-nummer rekeningnummer 1 ten name van Getuige 3 een bedrag van €7.734,10 is overgeschreven naar Bedrijf met als omschrijving: ‘factuurnummer factuurnummer 3’.
Getuige 3 is op 3 juni 2019 door de FIOD gehoord. Getuige 3 heeft verklaard dat hij door Verdachte is benaderd over het aanschaffen van een warmtepomp. Verdachte zou subsidie aanvragen, waarvoor Getuige 3 bepaalde gegevens moest verstrekken. Getuige 3 heeft verklaard dat hij zijn DigiD, inclusief wachtwoord en inlogcode aan Verdachte heeft verstrekt. Verdachte heeft volgens Getuige 3 gezegd: ‘ik vraag die subsidie wel aan en dan ga ik voor jou die warmtepomp regelen voor je huis’. Er is nooit een warmtepomp geplaatst. Getuige 3 heeft verklaard dat hij de subsidieaanvraag niet heeft ingediend en ten zake van ontvangen subsidie €1.900 via de bank heeft overgemaakt naar Verdachte en €1.000 contant aan Verdachte heeft gegeven. Ook heeft Getuige 3 verklaard dat hij niks weet van de factuur en dat hij niet over de financiële middelen beschikt om het geldbedrag op de factuur te kunnen betalen. Getuige 3 heeft verklaard dat het bankafschrift niet correct is en dat hij nog nooit zo veel geld op de bank heeft gehad. ‘Het moet wel vals zijn’, aldus Getuige 3.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend de subsidieaanvragen ten behoeve van voornoemde personen te hebben ingediend. Verdachte heeft verklaard dat hij de in de tenlastelegging opgenomen facturen heeft opgemaakt en aan voornoemde personen heeft verstrekt, terwijl hij wist dat de warmtepomp in werkelijkheid (nog) niet was geleverd. Ook heeft Verdachte verklaard dat er ten aanzien van andere klanten van Bedrijf documenten (de rechtbank begrijpt: facturen en bankafschriften) zijn gebruikt die niet in de administratie van Bedrijf voorkomen en afwijken van het factuursysteem dat Bedrijf hanteert. Verdachte heeft verklaard dat hij twee van zijn werknemers verdenkt en overweegt aangifte tegen hen te doen.
Schakelbewijs: de modus operandi
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er voldoende ondersteunend bewijs is voor de verklaringen van Getuige 1, Getuige 2 en Getuige 3, inhoudende dat het Verdachte is geweest die de subsidieaanvragen bij de RVO heeft ingediend ten behoeve waarvan valse of vervalste facturen en bankafschriften zijn gebruikt. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs is toegelaten. Het dient daarbij te gaan om bewijsmateriaal dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van Verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Dat betekent dat het bewijsmateriaal voor het ene feit als ondersteunend bewijs kan dienen voor het andere soortgelijke feit, mits er op belangrijke punten overeenkomsten bestaan.
Onderhavig strafdossier bevat niet alleen de verklaringen van Getuige 1, Getuige 2 en Getuige 3, maar ook van andere personen ten aanzien van wie de RVO subsidieaanvragen heeft ontvangen.
Getuige 4 is op 27 mei 2019 door de FIOD gehoord. Zij heeft verklaard de getoonde subsidieaanvraag niet te kennen en dat Verdachte het heeft opgemaakt. ”Verdachte regelde het allemaal”, aldus Getuige 4. Ook heeft zij verklaard haar DigiD, adres en bankrekeningnummer aan Verdachte te hebben gegeven. De bijgevoegde factuur heeft zij nooit gezien en het daarop vermelde bedrag nooit betaald. Het bankafschrift is ook onjuist. Getuige 4 heeft verklaard dat zij nooit een bedrag van €11.044,83 op haar rekening heeft gehad en dat niet heeft overgemaakt aan Verdachte. Voorts heeft zij verklaard dat zij het ontvangen subsidiebedrag contant aan Verdachte heeft gegeven en dat er nooit een warmtepomp is geleverd.
Getuige 5 is op 28 mei 2019 door de FIOD gehoord. Zij heeft verklaard dat Verdachte alles zou regelen en voor haar de subsidieaanvraag heeft gedaan. Getuige 5 heeft verklaard dat zij haar gegevens aan Verdachte heeft gegeven, waaronder haar DigiD en bankrekeningnummer. Ook heeft zij verklaard de factuur nooit te hebben gezien, dat haar naam op de factuur verkeerd is gespeld en dat zij het bedrag op de factuur niet heeft betaald. Getuige 5 heeft verklaard dat ook op het bankafschrift haar naam verkeerd is gespeld en zij niet zo’n saldo op haar rekening heeft staan. Er is nooit een warmtepomp in de woning geïnstalleerd.
Getuige 6 is op 8 mei 2019 door de FIOD gehoord. Hij heeft verklaard dat Verdachte op zijn computer de subsidieaanvraag heeft ingevuld en dat hij aan Verdachte zijn inlogcode van DigiD heeft gegeven. De factuur klopt niet omdat er op staat dat de factuur per bank zou zijn betaald, terwijl het contant is gebeurd. Ook heeft Getuige 6 verklaard dat het bankafschrift niet klopt omdat de warmtepomp contant is betaald. Ook klopt het vermelde rekeningnummer niet. Getuige 6 heeft verklaard dat hij het idee had dat er werd gerommeld in het Bedrijf van Verdachte. Er is nooit een warmtepomp in de woning geïnstalleerd.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Getuige 1, Getuige 2, Getuige 3, Getuige 4, Getuige 5 en Getuige 6 afzonderlijk van elkaar verklaringen hebben afgelegd die op essentiële en significante punten overeenkomsten vertonen, en waarin eenzelfde ‘modus operandi’ betreffende soortgelijke feiten besloten ligt. Uit de verklaringen komt naar voren dat voornoemde personen hun persoonsgegevens, DigiD en een bankafschrift of bankrekeningnummer aan Verdachte hebben gegeven. Verdachte diende vervolgens namens hen een aanvraag in voor de subsidie voor de aanschaf en installatie van een warmtepomp en maakte daarbij gebruik van een factuur als bewijs van aanschaf en een bankafschrift als betalingsbewijs. Voornoemde personen geven allen aan dat zij de bij de subsidieaanvraag bijgevoegde factuur en bankafschrift niet kennen, dat deze onjuist is en dat er in werkelijkheid nooit een warmtepomp was geleverd. De subsidie werd vervolgens door de RVO aan de aanvrager uitgekeerd en geheel of gedeeltelijk in contanten aan Verdachte betaald.
Gelet op de samenhang tussen de afzonderlijke zaken, in combinatie met de verklaring van Verdachte dat hij de facturen heeft opgemaakt, kan worden vastgesteld dat de werkwijze, telkens door dezelfde dader, zijnde Verdachte, is uitgevoerd. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat Verdachte de subsidieaanvragen heeft ingediend en daarbij gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste facturen en bankafschriften. De hiervoor weergegeven verklaringen dienen in dat verband als schakelbewijs. Daarbij is namelijk, zoals hiervoor overwogen, sprake van dezelfde modus operandi.
Het alternatieve scenario dat Verdachte ter terechtzitting heeft geschetst, inhoudende dat twee van zijn werknemers bij eventuele fraude betrokken zijn geweest, is van de zijde van Verdachte niet nader toegelicht of geconcretiseerd. Daarmee is dat scenario onvoldoende onderbouwd noch aannemelijk geworden.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of Verdachte wist (1) dat de facturen en bankafschriften vals zijn en (2) dat deze facturen en bankafschriften voor het verkrijgen van subsidie zouden worden gebruikt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde facturen heeft opgemaakt en aan de subsidieaanvragers heeft verstrekt, terwijl hij wist dat de warmtepompen in werkelijkheid (nog) niet waren geleverd. Verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij wist dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikten om een warmtepomp aan te schaffen en door middel van de factuur desalniettemin aanspraak kon worden aangemaakt op de subsidieregeling van de RVO. In het voorgaande ligt besloten dat Verdachte wist dat de facturen vals waren. Nu Verdachte wist dat betrokkenen onvoldoende financiële middelen hadden, kan het niet anders dan dat Verdachte bekend was met het feit dat bankafschriften waarop de betaling als mutatie was weergegeven, eveneens vals waren. Hierin ligt besloten dat Verdachte eveneens wist dat de bankafschriften vals waren.
Zoals hiervoor weergegeven stelt de rechtbank vast dat Verdachte de subsidieaanvragen bij de RVO heeft ingediend. Nu door het gebruik van die facturen en bankafschriften sprake was van misleiding met als doel te bewerkstelligen dat door de RVO subsidie zou worden uitgekeerd hoewel daarop geen recht of aanspraak bestond, is daarmee het opzet op het gebruik gegeven.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat er ten aanzien van deze gedragingen tussen Verdachte en een ander of anderen een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. De rechtbank zal Verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Bewezenverklaring
Meermalen opzettelijk gebruik te maken van een vals of vervalst geschrift
Strafoplegging
Taakstraf van 240 uur.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.