Veroordeling wegens grootschalige en langdurige online handelsfraude door middel van verschillende webshops (art. 326e Sr): geen strafvermindering voor media-aandacht

Rechtbank Rotterdam 13 juli 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:6492

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewoonte maken van online handelsfraude door op verschillende websites goederen te koop aan te bieden, die hij – na ontvangst van de betaling door de slachtoffers – niet leverde. De rechtbank acht aannemelijk dat de media-aandacht die deze zaak heeft gehad de negatieve impact daarvan op de verdachte en zijn privéleven heeft versterkt. Tegelijkertijd is die aandacht begrijpelijk gelet op het feit dat de verdachte enige bekendheid geniet als artiest en op het grote aantal slachtoffers van de gepleegde feiten. De verdachte heeft uiteindelijk ook meegewerkt aan de twee uitzendingen van Opgelicht?! die aan de vervolging in deze zaak voorafgingen, en in de nasleep van die uitzendingen heeft hij ook zelf de publiciteit niet geschuwd. Onderwerp van die uitzendingen was onder meer dat de verdachte zijn bekendheid als artiest gebruikte om zijn webshops onder de aandacht te brengen. Gelet op deze voorgeschiedenis en de rol die verdachte daarin zelf heeft gespeeld, kan niet worden gezegd dat de verdachte door de hernieuwde media-aandacht in deze zaak concreet schade is toegebracht, in ieder geval niet in die mate dat dit tot strafvermindering zou moeten leiden.

Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging

De officier van justitie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, gelet op het onaanvaardbare mediabeleid dat de politie, met instemming van het openbaar ministerie, heeft gevoerd. Bij de aanhouding van de Verdachte waren verschillende mediakanalen aanwezig. Deze media moeten hiervan op de hoogte zijn gesteld door de politie of het openbaar ministerie. Van de aanhouding zijn beelden gemaakt en ook uitgezonden. Daarnaast heeft de politie vermeende slachtoffers met de media in contact gebracht en heeft de leider van het onderzoeksteam zich in het Algemeen Dagblad uitgelaten op een wijze die suggereert dat de schuld van de Verdachte al vaststond. Dit geldt eveneens voor andere uitlatingen van de politie en het openbaar ministerie zoals de video met als titel “oplichter aangehouden”, die ruim 900.000 maal is bekeken.

Met de handelwijze van de politie en het openbaar ministerie was geen ander doel gediend dan het voeden van de media-aandacht voor deze zaak, ontstaan naar aanleiding van de twee uitzendingen van het televisieprogramma Opgelicht?! over de Verdachte en het daarbij in een goed daglicht stellen van de politie. Hiermee is inbreuk gemaakt op het recht op een eerlijk proces – in het bijzonder op de onschuldpresumptie – zoals vastgelegd in artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en op de persoonlijke levenssfeer van de Verdachte, zoals beschermd door artikel 8 EVRM.

Beoordeling

Met het oog op slachtofferpreventie lag het in een zaak als deze, waarin grote aantallen mensen mogelijk slachtoffer waren geworden van de tenlastegelegde feiten voor de hand dat het openbaar ministerie met een persbericht naar buiten zou treden en (in enige mate) medewerking zou verlenen aan de uitzendingen van Opgelicht?! Terecht heeft de raadsman bezwaar gemaakt tegen het vastleggen van de aanhouding van een Verdachte op (bewegend) beeld. Immers, niet onmiddellijk duidelijk is welk (publiek) belang daarmee wordt gediend. Bij het faciliteren van het filmen en vervolgens uitzenden van dergelijke politieacties is dan ook voorzichtigheid en terughoudendheid geboden.

Naar het oordeel van de rechtbank is door de verdediging echter onvoldoende geconcretiseerd dat en hoe door het filmen en vervolgens uitzenden van de aanhouding van de Verdachte en de verdere media-aandacht voor de zaak het recht op een eerlijk proces in het gedrang zou zijn gekomen. Niet gebleken is dat het recht op een eerlijk proces van de Verdachte bij deze rechtbank en meer in het bijzonder de onschuldpresumptie daadwerkelijk is aangetast.

Van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de Verdachte die tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zou moeten leiden is evenmin sprake. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gefilmde aanhouding plaatsvond in de publieke ruimte en dat daarbij afspraken waren gemaakt tussen het openbaar ministerie en de aanwezige media over wat wel en niet in beeld mocht worden gebracht en hoe de identiteit van de Verdachte kon worden beschermd door onder meer zijn gezicht niet in beeld te brengen en zijn naam niet te noemen. Verder is van belang dat de Verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding al veel media-aandacht had gekregen in de uitzendingen van Opgelicht?! en herkenbaar in beeld was gebracht, aan welke uitzendingen de Verdachte (uiteindelijk) heeft meegewerkt en in de nasleep waarvan hij ook zelf de openbaarheid heeft gezocht. Niet gesteld of gebleken is dat de latere media-uitingen door de politie of het openbaar ministerie (extra) nadeel voor de Verdachte hebben teweeggebracht.

Bewijsoverwegingen feiten 1, 2 en 3

Online handelsfraude

Aan de Verdachte is onder de feiten 1 en 2 online handelsfraude als bedoeld in artikel 326e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd. Daarvan is, voor zover hier van belang en kort gezegd, sprake als de Verdachte een beroep of gewoonte maakt van het via het internet verkopen van goederen of diensten tegen betaling met het oogmerk om zonder volledige levering van die goederen de betaling te ontvangen.

Volgens de Memorie van Toelichting is in artikel 326e Sr strafbaar gesteld wat in de rechtspraak wel wordt aangeduid als de moedwillige wanprestatie. De strafbaarheid treedt in als nadeel kan ontstaan. Hiervoor is niet vereist dat daadwerkelijk betaling is gevolgd. Het oogmerk van de verkoper om niet of volledig te leveren en zichzelf of een ander van de betaling te verzekeren staat centraal (TK 2015–2016, 34 372, nr. 3, p. 93). Overigens lijkt het woord “verkopen” in de delictsomschrijving ongelukkig gekozen. Strikt genomen is van verkoop pas sprake na levering en dat laatste is nu juist wat de dader beoogt niet te doen. In de Memorie van Toelichting spreekt de regering (dan ook) van het aanbieden van goederen of diensten. Het bij herhaling aanbieden van goederen of diensten zonder de intentie om deze daadwerkelijk te leveren wordt strafbaar (TK 2016–2017, 34 372, nr. 3, p. 4; zie ook nr. 6, p. 118).

Van oogmerk in de hier bedoelde zin is sprake als de Verdachte goederen aanbiedt terwijl hij weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet (HR 18-11-1997, NJ 1998, 225), dat hij niet zal leveren. Hoewel dit niet met zoveel woorden uit de Memorie van Toelichting blijkt, dient online handelsfraude wel te worden onderscheiden van slecht ondernemerschap. Anders gezegd, geklungel is niet strafbaar, list en bedrog wel. Dat neemt niet weg dat slecht ondernemerschap kan overgaan in handelsfraude. Daarvan kan sprake zijn als de ondernemer gewoonlijk goederen aanbiedt en blijft aanbieden met de bedoeling om de betaling te ontvangen terwijl hij weet (in bovenbedoelde zin) dat hij niet kan leveren.

Vast staat dat de Verdachte met behulp van de in de tenlastelegging genoemde websites, luxe kleding, schoenen en accessoires heeft aangeboden in elk geval in de perioden 30 april 2019 tot en met 29 oktober 2019 (feit 1) en 12 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (feit 2). Ook staat vast dat er vóór 1 maart 2019, de dag waarop artikel 326e Sr in werking is getreden, al veel klachten waren over de handelspraktijken van de Verdachte. Uitzendingen van Opgelicht?! hebben er mede toe geleid dat de politie onderzoek is gaan doen. Op de zitting is veel te doen geweest over de hoeveelheid klanten die aangiften hebben gedaan. De raadsman heeft terecht opgemerkt dat het dossier soms slordig is en dat hij niet kan controleren of de lijsten en tabellen in het dossier kloppen. Maar de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de overzichten van de aangiften en de klachten die zijn gemaakt door de politie, waaruit blijkt dat tussen 13 juni 2019 en 15 juni 2020 in totaal ongeveer 115 keer aangifte is gedaan tegen de Verdachte terwijl daarnaast 56 en 27 personen tegenover de politie hebben verklaard niets of verkeerde goederen te hebben ontvangen na een bestelling bij een van de websites op de tenlastelegging. De slordigheden zijn hooguit administratieve fouten die in een ingewikkeld en omvangrijk onderzoek als het onderhavige vrijwel onvermijdelijk zijn. Zij doen ook niets af aan het totale beeld van een grote hoeveelheid klanten die verklaren na bestelling geen goederen geleverd te hebben gekregen. De verdediging heeft dat beeld uiteindelijk ook niet bestreden.

De Verdachte heeft verklaard dat hij aan dropshipping deed en dat de leverancier uit China, ene naam01, verantwoordelijk was voor de levering. Daarnaast heeft de Verdachte verklaard dat hij heeft geprobeerd een serieus Bedrijf te voeren maar dat het hem op een zeker moment boven het hoofd is gegroeid. De raadsman heeft aangevoerd dat er meer dan 800 transacties zijn geweest, terwijl in minder dan een kwart van de gevallen sprake is geweest van aangiften dan wel klachten over niet geleverde goederen. Daarmee kan, aldus de raadsman, niet worden bewezen dat de Verdachte het oogmerk heeft gehad om goederen te verkopen zonder deze te willen leveren. De raadsman heeft daarnaast screenshots overgelegd van WhatsApp-communicatie tussen de Verdachte en een persoon die wordt aangeduid als naam01 en waarvan de Verdachte heeft verklaard dat zij de leverancier was. Uit die screenshots zou blijken dat de Verdachte kleding, schoenen en accessoires inkocht en betaalde.

Met de raadsman heeft de rechtbank vastgesteld dat in de gehele ten laste gelegde periode de Verdachte waarschijnlijk ruim 850 verkopen heeft gedaan. Verder gaan de door de Verdachte overgelegde screenshots en track and trace codes over bestellingen van kleding en schoenen en over leveringen. Dit wekt op zijn minst de indruk van handelsactiviteiten. Ten slotte zijn er acht moneytransfers verricht aan naam01. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, maakt dit aannemelijk dat de Verdachte dan misschien niet de beste internetondernemer is geweest, maar wel dat er gedurende een zekere periode daadwerkelijk sprake is geweest van reguliere online handel.

Toch disculpeert dit de Verdachte slechts ten dele. Nadere analyse van de door de verdediging overgelegde stukken en van het dossier leert namelijk het volgende.

Voor zover de rechtbank aan de hand van de overgelegde stukken heeft gezien worden de WhatsApp-contacten met naam01 onderhouden in de periode mei tot en met september 2019. Een laatste betaling aan naam01 wordt bevestigd op 17 september 2019. De rechtbank leidt hieruit af, dat de betaling zelf eerder heeft plaatsgevonden. De overgelegde track and trace codes (voor zover leesbaar) betreffen vooral zendingen in de maand juni 2019 en een enkele keer in augustus 2019. Daar komt bij dat de moneytransfers naar naam01 worden verricht in de maanden mei en juni 2019 (ongenummerde bijlage bij het rapport berekening ontneming). Deze handel vond dus plaats tot september 2019. Van de periode daarna heeft de rechtbank geen stukken aangetroffen en de verdediging heeft ook niet op specifieke stukken gewezen die betrekking zouden hebben op een latere periode. Zij heeft slechts in het algemeen gesteld dat de door de verdediging ingebrachte stukken ontlastend zijn. Dat zijn zij ook wel, maar niet voor de gehele ten laste gelegde periode.

Omdat er na 17 september 2019 geen aanwijzingen meer zijn dat de Verdachte zijn leverancier heeft betaald, moet hij vanaf die dag hebben geweten dat hij bestellingen niet meer zou kunnen leveren. Immers, als hij de leverancier niet meer betaalt, zal deze de goederen niet leveren. Dit sluit ook aan bij de verklaring van de Verdachte dat het werk hem boven het hoofd groeide en bij het ontbreken van stukken waaruit blijkt dat hij toen nog handelingen verrichtte om (daadwerkelijk) te (laten) leveren. Nu hij de websites niet heeft gesloten en bestellingen is blijven ontvangen, is slecht ondernemerschap overgegaan in handelsfraude. Nu met handelsfraude in de zin van artikel 326e Sr strafbaar is gesteld dat de Verdachte goederen aanbiedt met de bedoeling om de betaling te ontvangen terwijl hij weet dat hij die goederen niet meer kan leveren, maakte de Verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig aan handelsfraude vanaf 17 september 2019.

De Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zijn leverancier voor het grootste deel contant heeft betaald. Hij heeft dat niet nader gespecificeerd en slechts verklaard dat een tussenpersoon van naam01 met hem contact zocht als hij moest betalen. Hij heeft dat geld aan de persoon die zich als tussenpersoon meldde in goed vertrouwen meegegeven. Hij kon niet de naam van deze persoon noemen en hij heeft geen betalingsbewijzen. De rechtbank legt deze verklaring als volstrekt ongeloofwaardig naast zich neer.

Om het feit van artikel 326e Sr te begaan is, als gezegd, geen noodzakelijke voorwaarde dat de koper heeft betaald. Het gaat erom dat de Verdachte goederen aanbiedt met het oogmerk om de betaling te ontvangen terwijl hij weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat hij niet kan leveren. Dat moment doet zich naar het oordeel van de rechtbank in elk geval voor telkens als de Verdachte na 17 september 2019 goederen aanbiedt en een koper vervolgens een bestelling plaatst op een van de websites van de Verdachte.

Wat betreft de onder 1 ten laste gelegde periode gaat het om 43 bestellingen binnen de bewezenverklaarde periode van 17 september 2019 tot en met 29 oktober 2019. Weliswaar blijkt uit door de Verdachte overgelegde stukken dat drie personen na 17 september 2019 hun aangifte hebben ingetrokken, maar dat is voor de bewezenverklaring niet van belang. Het gaat er immers om dat de Verdachte luxe kleding, schoenen en accessoires te koop heeft aangeboden met het oogmerk om geld te ontvangen, terwijl hij wist dat hij niet kon leveren. Dat drie personen hun aangifte hebben ingetrokken zou er op kunnen duiden dat hun nadeel beperkt is gebleven of dat er geen nadeel (meer) is doordat de Verdachte alsnog het geld heeft terugbetaald, maar dat doet aan de al ingetreden strafbaarheid gelet op het voorgaande niet af.

Wat betreft het ten laste gelegde onder 2 is de rechtbank van oordeel dat online handelsfraude gedurende de gehele ten laste gelegde periode is bewezen. Voor zover uit het politieonderzoek is gebleken, heeft bijna de helft van de kopers (43%) aangifte gedaan of verklaard geen goederen te hebben ontvangen, terwijl daarnaast een substantieel deel van de kopers uit België kwam en niet kon worden benaderd.

Wat betreft het oogmerk om geld te ontvangen terwijl hij weet dat hij niet zal leveren, merkt de rechtbank tenslotte nog op dat uit afgetapte communicatie in de periode maart 2020 tot en met mei 2020 is gebleken dat de Verdachte SMS-berichten naar kopers heeft gestuurd met het verzoek om vooruit te betalen en dat hij hen soms ook heeft opgebeld met een dergelijk verzoek. Echter, als de koper vroeg of hij of zij de bestelling kon komen ophalen hield de Verdachte de boot af, door ernaar te verwijzen dat “wij een webshop zijn". De Verdachte heeft de kopers geen enkele keer naar zijn leverancier verwezen en geen enkele keer blijkt het probleem te zijn opgelost. Wel hebben meer mensen laten weten dat zij aangifte zullen doen. Zoals dit bericht op 30 maart 2020: Aangifte is gedaan. Hopelijk worden jullie opgepakt. Succes met in bajes zitten.

Witwassen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de Verdachte dient te worden vrijgesproken van witwassen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen aangiftes zijn gekoppeld aan de overgeboekte gelden en dat evenmin kan worden vastgesteld dat deze gelden van enig misdrijf afkomstig zijn. Sterker, het gaat om gelden die zien op bestellingen die netjes zijn afgewikkeld. Het overboeken van deze gelden en vervolgens contant opnemen is onvoldoende voor een bewezenverklaring van witwassen. Dat heeft de Verdachte gedaan, omdat hij niet bij zijn rekeningen kon. Toen heeft hij vrienden gevraagd of hij hun rekening mocht gebruiken. Daar is niets mis mee.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 en 2 is overwogen, kan worden bewezen dat het (totaal)bedrag van €16.135,19 uit misdrijf afkomstig is en dat de Verdachte dat wist. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de Verdachte klanten vroeg om betalingen te verrichten op de bankrekening bankrekeningnummer01 ten name van naam winkel01 met als eigenaar naam02. De gelden die op deze rekening zijn ontvangen werden binnen enkele uren doorgeboekt naar twee andere rekeningen van naam02, waaronder rekeningnummer bankrekeningnummer02. Uit de saldo- en transactiegegevens van het bankrekeningnummer bankrekeningnummer02 is gebleken dat in de periode van 4 maart 2020 tot en met 9 april 2020 in totaal 16.135,19 euro werd bijgeschreven en in totaal 16135,19 euro werd afgeschreven. De geldbedragen werden doorgeboekt naar bankrekeningnummers ten name van naam03, naam04 en naam05. De gelden die werden overgeboekt heeft de Verdachte door de genoemde personen contant laten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. Voor zover dit bedrag mede bestaat uit geldbedragen die afkomstig zin uit (eerdere) niet-strafbare handel van de Verdachte, is dat door een gebrek aan administratie van de Verdachte niet te achterhalen en zijn deze bedragen vermengd met de bedragen die afkomstig zijn uit misdrijf. Hiermee acht de rechtbank het ten laste gelegde witwassen bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: een gewoonte maken van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die goederen te verzekeren, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

  • Feit 2: een gewoonte maken van het door middel van een geautomatiseerd werk verkopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige levering zich van de betaling van die goederen te verzekeren, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;

  • Feit 3: witwassen.

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 24 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^