Veroordeling wegens grootschalige identiteitsfraude
/Gerechtshof Den Haag 8 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2690
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grootschalige identiteitsfraude en oplichting van ongeveer 100 mensen via Marktplaats, waarmee in totaal ongeveer €30.000 gemoeid is. De Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van €69.254,60 en deelname aan een criminele organisatie. Door bankrekeningen te regelen heeft de Verdachte er bovendien voor gezorgd dat ook zijn medeverdachten de opbrengsten uit de door hen gepleegde oplichtingen konden veiligstellen.
Identiteitsfraude en oplichting (feiten 1 en 2)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – conform het vonnis waarvan beroep – kan worden bewezenverklaard dat de Verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk misbruiken van identiteitsbewijzen van anderen en het medeplegen van het oplichten van honderden benadeelden via marktplaats.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat alleen wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde ter zake van aangever 1, aangever 3, aangever 4, aangever 5, aangever 8, aangever 13, aangever 16, aangever 17 en aangever 20 en de onder 2 tenlastegelegde oplichtingen die door middel van voormelde identiteiten zijn gepleegd. De Verdachte heeft deze identiteitsfraudes en bijbehorende oplichtingen ter terechtzitting in hoger beroep bekend. Voor het overige heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de Verdachte dient te worden vrijgesproken.
Volgens de verdediging dient de Verdachte eveneens te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde onderdeel ‘medeplegen’. Door en namens de Verdachte is daartoe aangevoerd dat de identiteitsfraudes en de oplichtingen onderling strikt gescheiden werden gepleegd. Deze stelling vindt volgens de verdediging ook steun in het procesdossier, nu de politie onder andere aan de hand van IMEI-nummers en zendmastlocaties steeds verzamelingen van oplichtingen aan verschillende verdachten heeft kunnen koppelen. Dat gebruik is gemaakt van dezelfde bankrekeningen en sprake is geweest van soortgelijke advertenties is volgens de verdediging onvoldoende om te oordelen dat sprake was van medeplegen
Oordeel van het hof
In de tenlastegelegde periode zijn meerdere advertenties geplaatst op www.marktplaats.nl (hierna: ‘Marktplaats’). De advertenties op Marktplaats in deze zaak komen in hoge mate overeen wat betreft het (beperkte) aanbod van goederen, de gebruikte adressen van de verkoper en het gegeven dat in de advertenties staat aangegeven dat geïnteresseerden (de latere slachtoffers) via sms of “liefst even appen” contact kunnen opnemen met het in de advertentie opgegeven mobiele telefoonnummer van de verkoper.
De verkoper/oplichter reageerde altijd via WhatsApp als een potentiële koper contact zocht met het in de advertentie opgegeven mobiele telefoonnummer. In eerste instantie was ophalen en opsturen van het apparaat mogelijk. Echter, als de potentiële koper koos voor ophalen, werd het door de verkoper zo gedraaid dat het afhaaladres wel heel ver weg was en/of dat een afspraak toch niet mogelijk was.
Vervolgens werd het vertrouwen van de potentiële koper gewonnen door het sturen van een (selfie met een) identiteitsbewijs en door het gebruik van een gelijkende profielfoto op WhatsApp. Na ontvangst van de betaling – waarbij door de verkoper werd gevraagd om het laten zien van een bewijs van betaling - bleef de verkoper enige tijd bereikbaar voor de koper en kreeg de koper zelfs een valse Track & Trace code toegestuurd. Vervolgens was de verkoper niet meer bereikbaar. Geen van de kopers ontving het gekochte product.
Bij alle oplichtingen werd door de verkoper gebruik gemaakt van de identiteit van kopers die in nagenoeg alle gevallen vlak daarvoor bij een aankoop via Marktplaats zelf waren opgelicht en die toen — om hun betrouwbaarheid aan te tonen — aan de verkoper via WhatsApp een (selfie met) hun identiteitsbewijs hadden gestuurd. Van deze (selfies met) identiteitsbewijzen maakte de verkoper/oplichter vervolgens gebruik/misbruik om het vertrouwen van volgende kopers te winnen, zodat die dachten te weten met wie zij te maken hadden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Verdachte een (deels) bekennende verklaring afgelegd en aangegeven dat hij, negen namen herkent als personen van wie hij hun identiteit heeft gebruikt bij het oplichten van mensen via Marktplaats. Zijn raadsman heeft in dat verband aangegeven dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde ter zake van aangever 1, aangever 3, aangever 4, aangever 5, aangever 8, aangever 13, aangever 16, aangever 17 en aangever 20 en de onder 2 tenlastegelegde oplichtingen die door middel van voormelde identiteiten zijn gepleegd.
In het als bijlage 1 aan dit arrest gehechte overzicht met de tenlastegelegde identiteitsfraudes en bijbehorende oplichtingen heeft het hof per aangever het telefoonnummer vermeld waarmee de aangever contact heeft gehad met de verkoper/oplichter. Door de politie is uitgebreid onderzoek gedaan ten aanzien van de IMEI-nummers van de aangetroffen en inbeslaggenomen telefoons en de bijbehorende telefoonnummers. De politie heeft vervolgens getracht deze telefoonnummers – voor zover mogelijk - aan de Verdachte en/of zijn medeverdachten te koppelen. Het hof heeft in voormeld overzicht de bevindingen van de politie met betrekking tot de telefoonnummers door middel van kleurgebruik inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat bij de oplichtingen ten aanzien waarvan de Verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en die die volgens de raadsman bewezen verklaard kunnen worden (inderdaad) gebruik is gemaakt van telefoonnummers die volgens de politie aan de Verdachte kunnen worden toegeschreven. Het hof is dan ook van oordeel dat het standpunt van de verdediging wordt ondersteund door de bevindingen van de politie.
Ondanks dat de Verdachte de identiteitsfraude ten aanzien van aangever 21 niet heeft bekend, acht het hof op basis van het telefoonnummer dat in de aangiftes van de hierbij behorende oplichtingen wordt vermeld, desondanks wettig en overtuigend bewezen dat de Verdachte deze identiteit heeft misbruikt en met gebruikmaking daarvan oplichtingen heeft gepleegd.
Het hof acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde identiteitsfraudes ten aanzien van aangever 1, aangever 3, aangever 4, aangever 5, aangever 8, aangever 13, aangever 16, aangever 20 en aangever 21 en de onder 2 tenlastegelegde oplichtingen die met gebruikmaking van voormelde identiteiten zijn gepleegd. Het hof zal de Verdachte echter vrijspreken van de oplichtingen van aangever 29, aangever 30 en aangever 31.
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt het hof als volgt.
Uit voormeld overzicht en gebruik van de telefoonnummers, blijkt dat er steeds maar één Verdachte kan worden gekoppeld aan een misbruikte identiteit, terwijl het in het geval van medeplegen voor de hand zou liggen dat meerdere verdachten gebruik zouden maken van dezelfde identiteit. Het hof is voorts van oordeel dat uit het procesdossier niet is gebleken van gezamenlijk gebruik van apparatuur, zoals telefoons en laptops. Uit tapgesprekken blijkt naar het oordeel van het hof evenmin dat er is gesproken over een gezamenlijke uitvoering en/of (bijbehorende) rolverdeling.
Het hof is derhalve van oordeel dat uit het procesdossier onvoldoende blijkt dat het anders zou zijn gegaan dan de Verdachte en zijn medeverdachten hebben verklaard, te weten dat zij ieder voor zich de oplichtingen pleegden en dat de samenwerking tussen hen enkel bestond uit het delen van de bankrekeningen. De Verdachte heeft hierover voorts verklaard dat hij de bankrekeningen regelde en ter beschikking stelde aan zijn medeverdachten. Dit laatste acht het hof echter voor het tenlastegelegde medeplegen van oplichtingen niet relevant, wel voor het tenlastegelegde medeplegen van witwassen, hetgeen hierna zal worden besproken. Wat betreft de oplichtingen is daarbij van belang dat de aangevers immers niet door middel van het ter beschikking staan van een bankrekening (van een katvanger) zijn bewogen tot afgifte van het aankoopbedrag (en verzendkosten), maar door alle bedrieglijke handelingen die vooraf gingen aan het overmaken van het geldbedrag.
Het hof zal de Verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde medeplegen.
Witwassen (feit 3)
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat – conform het vonnis waarvan beroep – kan worden bewezenverklaard dat de Verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van €145.644,66.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen verweer gevoerd ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
De Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van identiteitsfraudes en oplichtingen. De uit de oplichtingen afkomstige geldbedragen - die door de kopers aan de ‘verkopers’ werden betaald op verzoek van de Verdachte en zijn medeverdachten - zijn zonder uitzondering overgemaakt op bankrekeningen die op naam stonden van derden afkomstig uit Oost-Europa. Deze derden hadden zelf niet de beschikking over het geld op die bankrekeningen. Zij hadden de daarbij behorende bankpas immers afgegeven aan iemand anders. De bankrekeningen werden korte tijd gebruikt. Binnen die korte tijd kwamen de bedragen uit de oplichtingen op een bankrekening binnen en vervolgens werd de bankrekening zo snel mogelijk leeggehaald door middel van contante opnames of pinbetalingen. In veel gevallen liet de Verdachte het geld dat hij buitmaakte uit de door hem gepleegde oplichtingen overmaken op dezelfde bankrekeningen als waar zijn medeverdachten de opbrengsten uit de door hen gepleegde oplichtingen lieten overmaken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Verdachte verklaard dat hij de bankrekeningen regelde en ter beschikking stelde aan de medeverdachten. Deze bankrekeningen waren steeds kort bruikbaar, omdat zij na enkele dagen werden geblokkeerd door de banken. De Medeverdachte 2 heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zogenaamde ‘pinners’ regelde en ervoor zorgde dat de opbrengsten bij de juiste personen terechtkwamen. De Medeverdachte 3 heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij een aantal keer geldbedragen heeft gepind. Hij kreeg daartoe van de Medeverdachte 2 de benodigde bankpassen en pincodes.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de Verdachte zich op deze manier heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Vanaf het moment dat de kopers hun aankoopbedrag hadden overgemaakt op een bankrekening die op naam stond van een derde/katvanger (die zelf niet bij dat geld kon komen), is verhuld wie de uit oplichting afkomstige bedragen vanaf dat moment feitelijk voorhanden had. Op deze manier was het immers voor zowel de benadeelden als voor de politie onduidelijk bij wie het ‘aankoopbedrag’ terecht was gekomen. Vervolgens werd vanaf het moment dat het geld contant werd opgenomen of via een betaalautomaat werd besteed ook nog eens (verder) verhuld waar de door de kopers overgemaakte bedragen waren gebleven en wie van die bedragen gebruik had gemaakt.
Deze gang van zaken vereiste overleg tussen de Verdachte en zijn medeverdachten. Zij moesten immers van elkaar weten naar welke bankrekening op dat moment geld kon worden overgemaakt, maar ook wanneer en hoeveel geld daarop gestort werd, zodat het vervolgens kon worden gepind voordat de bankrekening geblokkeerd zou worden. Daarna werden de aldus veiliggestelde opbrengsten van de marktplaatsoplichtingen verdeeld onder de plegers daarvan. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat ten aanzien van het witwassen wel sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen. De Verdachte had daarin een voorname rol als degene die (telkens) de bankrekeningen regelde waar de kopers/slachtoffers geld naartoe konden overmaken en zorgde er aldus voor dat de opbrengsten van de marktplaatsoplichting konden worden weggesluisd.
Gelet op de veelvuldigheid van witwashandelingen en de duur van de periode waarin de Verdachte zich aan het witwassen schuldig heeft gemaakt, is het hof van oordeel dat de Verdachte van het medeplegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het witgewassen bedrag overweegt het hof dat de Verdachte niet enkel de geldbedragen heeft witgewassen die afkomstig waren uit de door hem zelf gepleegde oplichtingen, maar dat hij – gelet op zijn rol in het geheel – ook de criminele opbrengsten van de door de medeverdachten Medeverdachte 4 en Medeverdachte 2 begane internetoplichtingen heeft witgewassen. In het als bijlage 1 aan dit arrest gehechte overzicht met de tenlastegelegde identiteitsfraudes en bijbehorende oplichtingen heeft het hof inzichtelijk gemaakt hoe het hof is gekomen tot de vaststelling van het hierna te vermelden witgewassen bedrag.
Dientengevolge acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de Verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van €69.254,60.
Criminele organisatie (feit 4)
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat de Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Hoewel de Verdachte partieel wordt vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde ‘medeplegen’, zal het hof bewezen verklaren dat het oogmerk van de criminele organisatie zowel bestond uit het plegen van (marktplaats)oplichting en identiteitsfraude als op het witwassen van de hieruit verkregen opbrengsten. De Verdachte en de medeverdachten wisten immers van elkaar dat zij zich allemaal –zij het ieder voor zich – bezighielden met het plegen van deze strafbare feiten. Bovendien hing het witwassen – dat zoals reeds weergegeven naar het oordeel van het hof in vereniging plaatsvond – nauw samen met deze strafbare feiten.
Bewezenverklaring
Feit 1: opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, meermalen gepleegd.
Feit 2: oplichting, meermalen gepleegd.
Feit 3: medeplegen van gewoontewitwassen.
Feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafoplegging
Gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.