Veroordeling wegens internetoplichting: uit bewijsvoering blijkt niet dat het feit zou zijn gepleegd in Renkum, en niet blijkt dat verdachte de dader is

Hoge Raad 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:376

Het gaat in deze zaak om de oplichting van zeven personen die via internet goederen hebben gekocht, maar deze nooit hebben ontvangen. De verdachte wordt verweten dat hij onder meer de goederen te koop heeft aangeboden onder het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid. De verdachte is wegens oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.

Middel

Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde oplichting niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, in het bijzonder dat daaruit niet kan volgen dat het de verdachte is geweest die de oplichtingshandelingen heeft verricht. Ook kan daar niet uit volgen dat de oplichting te Renkum is gepleegd.

Beoordeling Hoge Raad

Het cassatiemiddel bevat de klachten dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte de oplichtingen heeft gepleegd en dat hij dit te Renkum heeft gedaan.

De klachten slagen. Uit de bewijsvoering kan, zonder nadere motivering, die ontbreekt, nog niet met voldoende mate van nauwkeurigheid worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de aangevers heeft bewogen tot betaling van de geldbedragen door gebruik te maken van de bewezenverklaarde oplichtingsmiddelen en dat Renkum daarvan de pleegplaats was.

De bewezenverklaring is dus niet naar de eis van de wet toereikend met redenen omkleed.

Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

Conclusie AG

Ik ben het met de stellers van het middel eens. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt immers niet meer dan dat zeven keer aangifte is gedaan van oplichting en dat medeverdachte [betrokkene 9] geld heeft ontvangen op zijn bankrekening, wat hij vervolgens aan verdachte heeft overgemaakt of voor verdachte heeft gepind en dat hij op enig moment doorkreeg dat verdachte andere mensen oplichtte. Daarmee is nog niet bewezen dat het de verdachte is geweest die de aangevers heeft bewogen tot betaling van de geldbedragen door gebruik te maken van de ten laste gelegde oplichtingshandelingen, die kort gezegd inhouden dat hij zich op Facebook heeft voorgedaan als verkoper van elektronische (licht- en geluid)apparatuur, dat hij webwinkels heeft opgericht en zich heeft voorgedaan als medewerker van een betrouwbaar bedrijf, dat hij zich heeft voorgedaan als medewerker van een bedrijf genaamd A, dat hij een telefoonnummer bekend heeft gemaakt waarop hij bereikbaar zou zijn, dat hij op Facebook heeft gereageerd op een geplaatste advertentie en daarbij heeft aangegeven dat hij de goederen kon leveren. Dat de verdachte verzocht heeft om geld op bankrekeningnummers van de medeverdachte betrokkene 9 over te maken, kan wel uit bewijsmiddel 11, de verklaring van betrokkene 9 volgen, maar die handelingen leveren nog niet het bewijs van de tenlastegelegde oplichtingshandelingen waaronder het aannemen van een valse naam en/of valse hoedanigheid op. Ook kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgen dat het feit in Renkum is gepleegd.

Het middel is terecht voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^