Veroordeling wegens kinderopvangtoeslagfraude
/Gerechtshof Amsterdam 27 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1204
De verdachte heeft meermalen samen met anderen de Belastingdienst opgelicht door aanvragen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl zij wist dat op die toeslag geen recht bestond. De verdachte heeft 12 aanvragen kinderopvangtoeslag samen met de aanvragers en met medeverdachte 3 gedaan. Met medeverdachte 2 heeft ze 13 aanvragen gedaan. De verdachte heeft in dit verband ook valsheid in geschrift gepleegd. Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen door de bewezen verklaarde feiten is benadeeld voor in totaal ruim € 750.000.
Geldigheid van de dagvaarding
De tenlastelegging strekt er toe voor de procesdeelnemers – zowel voor het openbaar ministerie en de rechter als voor de verdachte en eventueel de benadeelde partij – de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen. Met het oog daarop dient de dagvaarding ingevolge artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een opgave te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. In het verlengde daarvan ligt het doel dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben zich concreet op de strafzaak voor te kunnen bereiden.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging een groot aantal concrete gedragingen is beschreven. De tenlastelegging voldoet in zoverre aan de eisen die artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt. Dit geldt echter niet voor zover in de tenlastelegging telkens de woorden ‘onder meer’ zijn vermeld. Met de woorden ‘onder meer’ zijn aan de verdachte, naast de concreet benoemde gedragingen, ook andere niet benoemde gedragingen ten laste gelegd. Niet duidelijk is welke gedragingen dat zijn. Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging dan ook nietig is voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘onder meer’ zijn genoemd.
Standpunten van partijen en overwegingen van het hof
Feit 1 (oplichting)
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar betrokkenheid bij de 23 aanvragen, zoals ten laste gelegd in feit 1, bekend. Volgens de verdediging geldt ten aanzien van 12 aanvragen dat de bijdrage van de verdachte daaraan zo beperkt is geweest dat ten hoogste sprake is van medeplichtigheid. Het gaat om aanvragen waarvoor de verdachte heeft samengewerkt met medeverdachte 3. Nu medeplichtigheid aan oplichting niet is ten laste gelegd, dient voor deze aanvragen volgens de verdediging vrijspraak te volgen.
De advocaat-generaal acht medeplegen aan deze aanvragen wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat medeverdachte 3 haar heeft gevraagd om ouders te benaderen waarvan de kinderen niet naar een kinderopvanginstelling gaan. Zij moest hen vertellen dat ze kinderopvangtoeslag konden aanvragen en dat zij ze bij het doen van deze aanvraag kon helpen. Ze moest de gegevens van de ouder(s) en de kinderen opvragen en zorgen dat zij een DigiD code gaven of, als zij deze nog niet hadden, aanvroegen of laten aanvragen. De verdachte vertelde aanvragers dat iemand bij de belastingdienst regelde dat zij kinderopvangtoeslag kregen. Voor het regelen van kinderopvangtoeslag moest zij in opdracht van medeverdachte 3 € 4.000 vragen. Van dit bedrag was € 3.500 voor medeverdachte 3 en € 500 voor haarzelf. Soms gaven de aanvragers haar ook nog een bedrag. Zodra de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst was bijgeschreven op de rekening van de aanvrager, ging de verdachte het geld ophalen en zorgde ze dat medeverdachte 3 geld kreeg.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, omvatten de activiteiten van de verdachte meer dan het enkel doorgeven van gegevens van de aanvragers aan medeverdachte 3. De verdachte benaderde zelf vrouwen om kinderopvangtoeslag aan te vragen, ze regelde zo nodig de aanvraag van een DigiD code, ze vertelde in strijd met de waarheid over mensen die bij de Belastingdienst werkten en die zouden hebben gezegd dat de aanvragers recht hebben op de kinderopvangtoeslag dan wel aan de uitbetaling daarvan zouden meewerken. Ze inde de gelden voor medeverdachte 3 en voor haarzelf en zette aanvraagsters daarbij onder druk als zij geen geld wilden afstaan. Ze schakelde ook een aanvraagster in, aanvrager 4, die voor haar gegevens bij andere aanvragers verzamelde en betaalde haar hiervoor ook zelf.
Het voorleggen van de keuze om kinderopvangtoeslag aan te vragen, het opvragen en doorgeleiden van de gegevens die daarvoor benodigd zijn aan de persoon die de aanvraag deed, zijn essentiële gedragingen voor de gepleegde oplichtingen. Hoewel op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte aanvragen zelf heeft gedaan, is de bijdrage van verdachte hieraan naar het oordeel van het hof van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Het hof is van oordeel dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij het doen van de aanvragen die ten doel hadden de Belastingdienst op te lichten. Medeplegen aan oplichting zal daarom voor alle 23 aanvragen bewezen worden verklaard.
Feit 2 (valsheid in geschrift)
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de documenten/geschriften die horen bij de aanvragen waarvoor de verdachte gegevens heeft aangeleverd aan medeverdachte 3.
De advocaat-generaal neemt het standpunt in dat de valse documenten die in de tenlastelegging zijn opgenomen telkens in gezamenlijkheid zijn opgemaakt ten behoeve van de fraude. Wie de feitelijke vervalsingshandelingen heeft verricht is niet van belang. Medeplegen van valsheid in geschrifte en het gebruik maken daarvan is volgens de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij tegen aanvragers vertelde dat zij brieven, die zij zouden ontvangen van de Belastingdienst, aan haar moesten geven. Als zij antwoordformulieren hadden ontvangen, moesten de aanvragers op de nog niet ingevulde formulieren een handtekening zetten en deze aan de verdachte geven. De verdachte gaf brieven en antwoordformulieren aan medeverdachte 3. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte wist dat de brieven en antwoordformulieren door de Belastingdienst aan aanvragers werden verzonden om te controleren of kinderen daadwerkelijk kinderopvang genoten bij de in de aanvragen vermelde kinderopvanginstelling. De verdachte wist ook dat deze brieven en antwoordformulieren naar medeverdachte 3 moesten om te voorkomen dat betalingen van kinderopvangtoeslag zouden worden stopgezet. Het doel van het doorgeven van de brieven en de ondertekende antwoordformulieren was om de Belastingdienst valse informatie te kunnen verschaffen en de voortzetting van de betaling van kinderopvangtoeslag te waarborgen. Het hof is van oordeel dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte 3 bij de vervalsing van de in de tenlastelegging bedoelde documenten.
Feit 3 (gewoontewitwassen)
De verdediging bestrijdt niet dat sprake is van gewoontewitwassen en heeft het daarmee gemoeide bedrag berekend op € 46.000.
De advocaat-generaal acht gewoonte witwassen wettig en overtuigend bewezen. Bij de verdachte is geen contant geld aangetroffen en met het geld zijn extra handelingen verricht, waardoor het als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Onder feit 3 is – kort gezegd – ten laste gelegd dat de verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft witgewassen. Uit het beschikbare bewijs volgt dat een deel van het geld dat door Belastingdienst/Toeslagen aan de aanvragers is uitgekeerd, aan de verdachte is afgegeven die dit vervolgens weer geheel of gedeeltelijk heeft doorgegeven aan medeverdachte 3.
Het verwerven of voorhanden krijgen van een opbrengst uit eigen misdrijf kan niet onder alle omstandigheden worden aangemerkt als witwassen. Wanneer het gaat om opbrengsten die onmiddellijk van eigen misdrijf afkomst zijn, moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De bedragen die in de tenlastelegging zijn genoemd, zijn geldbedragen die onmiddellijk afkomstig zijn uit misdrijven die aan de verdachte ten laste zijn gelegd. Dat de geldbedragen door de aanvragers aan verdachte zijn overhandigd, of op haar bankrekening zijn gestort, betekent niet zonder meer dat deze niet langer ‘onmiddellijk’ afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Het gaat immers om de verdeling van geld dat afkomstig is door een gezamenlijk gepleegd misdrijf. Voor het verwerven en voorhanden hebben geldt dat dit niet kwalificeert voor het bestanddeel ‘witwassen’ zoals in de ten laste legging is vermeld. Het hof zal hiervan vrijspreken.
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat zij bij de aanvragers geld ging ophalen zodra dit door de Belastingdienst op de rekening was gestort. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de opbrengsten die zij destijds heeft gekregen geheel heeft opgemaakt en besteed, zodat het hof, mede gelet op het overige bewijs in het dossier, bewezen acht dat ook sprake is van overdragen en/of omzetting. Gewoontewitwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 (deelname aan een criminele organisatie)
De verdediging heeft betwist dat deelname aan een criminele organisatie kan worden bewezen, omdat slechts sprake is van medeplegen aan kinderopvangtoeslagfraude.
De advocaat-generaal refereert zich ten aanzien van de criminele organisatie aan het oordeel van de rechtbank.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte gedurende langere tijd aanvragers heeft overgehaald om kinderopvangtoeslag aan te vragen zonder dat de kinderen naar de kinderopvang gingen. Zij deed dit in de eerste periode voor medeverdachte 3. De verdachte had een vaste handelwijze. Zij vertelde over mensen bij de belastingdienst en lichtte de aanvragers in over de gegevens die moesten worden aangeleverd. De verdachte had terugkerende argumenten om aanvragers over te halen of onder druk te zetten als ze niet wilden betalen aan de verdachte. De verdachte regelde de inning van geld en zorgde dat de formulieren die nodig waren om de uitbetalingen te waarborgen bij medeverdachte 3 kwamen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een samenwerkingsverband dat was gericht op oplichting, het plegen van valsheid in geschrift en het gebruik van die geschriften. Ook heeft de verdachte gedragingen verricht die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Het hof acht het onder 4 tenlastegelegde bewezen.
Bewezenverklaring
- Feit 1: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
- Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
- Feit 3: een gewoonte maken van witwassen.
- Feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafoplegging
Gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.