Veroordeling wegens oplichting van met nepvakanties. Materiële schade: vergoeding webwinkel -tickets of nieuwe tickets?

Rechtbank Midden-Nederland 24 december 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:6130

Verdachte heeft door middel van een schijnconstructie zijn bedrijf webwinkel verkocht aan zijn medeverdachte. Vervolgens heeft hij zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan de oplichting van 251 klanten van webwinkel door hen te laten betalen voor vliegtickets, terwijl verdachte deze vliegtickets uiteindelijk niet boekte. Verdachte heeft zich door middel van zijn website voorgedaan als een betrouwbare verkoper van vliegtickets. De slachtoffers maakten geld over en waren in de veronderstelling dat zij met de reisbescheiden die ze na betaling van verdachte kregen op vakantie konden gaan. Sommige slachtoffers hoorden kort voor vertrek dat deze reisbescheiden niet geldig waren en voor sommigen werd dit pas duidelijk op Schiphol, terwijl zij daar klaar stonden voor vertrek. Tot slot zijn er ook nog slachtoffers waarbij bleek dat er voor hen geen terugvlucht was geboekt. Zij moesten daardoor veel duurdere vliegtickets kopen op de luchthaven of zagen hun vakantie in duigen vallen. Veel benadeelden hadden, zoals uit de toelichting op de vorderingen blijkt, lang gespaard om hun vliegtickets te betalen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

Verdachte heeft onder bedrijf 1 B.V. een aantal handelsnamen ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waaronder de handelsnaam webwinkel. Hij heeft webwinkel ter goeder trouw verkocht aan de medeverdachte, de heer medeverdachte. Naast de belastende verklaring van deze medeverdachte zijn er geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat deze verkoop een schijnconstructie was. Door verdachte zijn geen oplichtingsmiddelen gebruikt.

Ongeloofwaardige verklaring medeverdachte

De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van de medeverdachte ongeloofwaardig is. Uit het procesdossier komt het beeld naar voren van de medeverdachte als katvanger; een kruimeldief, die zijn leven niet op orde heeft. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat dit beeld onjuist is en het gevolg is van een tunnelvisie van de politie. De medeverdachte was op het moment van het ten laste gelegde al twee jaar niet dakloos en is niet bij zijn woning vertrokken met een huurachterstand. Daarnaast heeft de medeverdachte herhaaldelijk verklaard dat hij geld moest pinnen, dat hij dit geld direct moest afgeven en dat hij de bankpas niet zelf in zijn bezit heeft gehad. De medeverdachte heeft ontkend te hebben gepind in Hilversum, maar uit het overzicht in het ontnemingsdossier volgt dat dit wel is gebeurd. Volgens de medeverdachte zou hij dan de bankpas hebben opgehaald in Zaandam om vervolgens in Hilversum te gaan pinnen, waaruit de conclusie getrokken kan worden dat zijn verklaring ongeloofwaardig is. Uit het ontnemingsdossier volgt eveneens dat de betreffende bankpas ook in het casino in België is gebruikt, waaruit volgt dat de bankpas wel degelijk in het bezit van de medeverdachte was en hij dus aantoonbaar onjuist heeft verklaard. Tot slot heeft verdachte op 8 juli 2015 een WhatsApp-bericht ontvangen van het nummer dat de zus van de medeverdachte aan de medeverdachte toeschrijft. Uit dit bericht volgt dat de medeverdachte in de problemen is geraakt, dat hij daarom vertrokken is en dat hij geld schuldig is aan verdachte.

Aangetroffen administratie bij doorzoeking woning verdachte en onderzoek IP-adressen

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat in zijn woning administratie met betrekking tot webwinkel is aangetroffen en ook voor het feit dat na de overdracht van webwinkel meermalen vanaf zijn IP-adres is ingelogd op de zakelijke bankrekening van webwinkel. Met betrekking tot de aangetroffen administratie heeft verdachte aangegeven dat hij de boekingen, die gedaan waren voor de overdracht van webwinkel aan de medeverdachte, nog goed wilde laten verlopen en dat hij de reserveringen die waren gedaan nog moest omzetten in daadwerkelijke boekingen. Hij heeft daarom de papieren administratie van die boekingen meegenomen. Met betrekking tot het IP-adres heeft verdachte verklaard dat hij bij hem op kantoor de zakenpartner van de medeverdachte, zakenpartner, heeft ingewerkt. Gelet op de tijd en intensiteit van dit proces is het goed mogelijk dat deze zakenpartner toen meermalen ingelogd heeft op de zakelijke rekening van webwinkel.

Conclusie verdediging

Concluderend is verdachte niet verantwoordelijk voor boekingen die zijn gedaan na de verkoop van webwinkel. Verdachte heeft geen opzet gehad op oplichting en heeft geen oplichtingsmiddelen aangewend, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen van de oplichting, nu niet bewezen kan worden dat de oplichting in nauwe en bewuste samenwerking met een ander is gepleegd.

Het oordeel van de rechtbank

Vaststelling feiten

De rechtbank stelt, gelet op de voornoemde bewijsmiddelen, vast dat verdachte van 2003 tot 2014 enig aandeelhouder en bestuurder is geweest van bedrijf 5 B.V. Dit bedrijf is enig aandeelhouder van bedrijf 1 B.V. Bedrijf 1 B.V. was onder de handelsnaam webwinkel actief.

Op 2014 is de heer getuige aangetreden als bestuurder van bedrijf 5 B.V. Hij heeft verklaard dat verdachte hem gevraagd heeft om bestuurder te worden, zodat verdachte zijn schuld kon afkopen. Verdachte had, blijkens het onderzoek van het IMK in januari 2015, ruim €160.000 aan zakelijke- en privéschulden. Getuige verklaart dat hij geen activiteiten als bestuurder heeft ontplooid en dat verdachte het klantenbestand bleef onderhouden.

Op 2015 is medeverdachte eigenaar geworden van webwinkel. Hij verklaart hierover dat hij benaderd werd door iemand om snel geld te verdienen. Op aandringen van verdachte heeft hij zich op 5 januari 2015 als zaakvoerder ingeschreven van het Belgische bedrijf 6, zonder bekend te zijn met de activiteiten van dit bedrijf en zonder de jaarstukken en cijfers daarvan te onderzoeken. De belangrijkste activiteiten van bedrijf 6 zijn volgens de inschrijving bij het 'portaal van de Belgische Overheid': het aanleggen van elektrische installaties inclusief telefoon, computer en bewakingssystemen. Vervolgens heeft dit Belgische bedrijf het bedrijf webwinkel van verdachte overgenomen. Hoewel de waarde van webwinkel nog geen €69.000 zou bedragen, zijn verdachte en medeverdachte een koopsom overeengekomen van €85.000. Deze koopsom is na levering van de onderneming nog eens verhoogd tot €125.000, terwijl het bedrijf webwinkel volgens het IMK niet levensvatbaar was en de zakelijke schulden waren opgelopen tot €126.000. Verdachte zou door de overdracht van de onderneming aan medeverdachte uit de schulden kunnen komen en zei tegen medeverdachte dat de verzekering de mensen wel schadeloos zou stellen.

Verdachte bleef alle bedrijfsactiviteiten, zoals het afhandelen van aanvragen voor vliegtickets, zelf uitvoeren en onderhouden. Dat volgt niet alleen uit de verklaring van medeverdachte, maar ook uit de bij de doorzoeking van de woning van verdachte aangetroffen administratie en uit het onderzoek naar de IP-adressen die zijn gebruikt bij het internetbankieren op de zakelijke SNS-rekening van webwinkel met bankrekeningnummer rekeningnummer. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte zijn namelijk facturen aangetroffen van vliegtuigmaatschappijen aan webwinkel en bedrijf 1 B.V. Deze facturen vermelden een reserveringsdatum van na de overdracht van webwinkel. Daarnaast volgt uit het onderzoek naar de IP-adressen dat één van de vijf meest voorkomende IP-adressen in de loggegevens van SNS-Bank 513 keer voorkwam op de in beslag genomen harde schijf van verdachte. Dit IP-adres kan duidelijk aan verdachte worden gerelateerd. Dit IP-adres is op 28 mei 2015, dus bijna vier maanden na de overdracht van webwinkel, nog gebruikt voor internetbankieren met de zakelijke SNS-bankrekening van webwinkel.

Alternatief scenario verdachte

Deze belastende omstandigheden vragen zeer nadrukkelijk om een verklaring van verdachte over zijn aandeel in de werkzaamheden van het bedrijf webwinkel na de verkoopdatum zoals die volgt uit het register van de Kamer van Koophandel. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn bedrijf webwinkel te goeder trouw verkocht heeft aan medeverdachte. De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of dit door verdachte geschetste alternatieve scenario aannemelijk is geworden het volgende.

Verdachte kende de medeverdachte niet uit de reisbranche en heeft ook geen onderzoek gedaan naar zijn ervaring of kennis daarvan. De waarde van het bedrijf webwinkel werd door de bedrijfsaccountant op 5 januari 2015 geschat op €40.000. Verdachte had zijn bedrijf te koop staan voor €69.000. Desondanks heeft hij met medeverdachte in eerste instantie een koopprijs afgesproken van €85.000. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij zijn bedrijf uiteindelijk heeft verkocht voor €125.000, omdat de kopers alsnog het boekingssysteem Tursys wilden overnemen. De rechtbank constateert dat over dat boekingssysteem in de koopovereenkomst niets wordt vermeld en dat in de overeenkomst niet wordt uitgelegd waarom de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs met bijna 50% wordt verhoogd.

Verdachte heeft verklaard dat hij de eerste twee maanden na de overname zakenpartner, de zakenpartner van medeverdachte, heeft ingewerkt. Deze zakenpartner heeft volgens verdachte mogelijk tijdens deze inwerkperiode vanaf het kantoor van verdachte ingelogd op de zakelijke SNS-bankrekening van webwinkel, hetgeen verklaart waarom via een aan hem gerelateerd IP-adres ook na de overname van webwinkel is ingelogd op die bankrekening. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij zakenpartner twee maanden lang, vier á vijf dagen per week heeft ingewerkt, heeft politieonderzoek naar het bestaan van deze man niets opgeleverd, ook omdat verdachte behalve de naam verder geen enkel gegeven over deze persoon kon verstrekken aan de politie. Maar bovendien volgt uit de loggegevens van SNS Bank dat ook na de inwerkperiode waarover verdachte heeft verklaard nog steeds is ingelogd op de zakelijke rekening van webwinkel met het aan verdachte gerelateerde IP-adres.

Verdachte heeft verklaard dat hij boekingen van voor de overdracht zelf zou afhandelen, hetgeen volgens hem verklaart waarom in zijn woning facturen van vliegtuigmaatschappijen zijn aangetroffen met reserveringsdata van na de overdracht. De rechtbank overweegt dat in het koopcontract in de zogenaamde Boeking Afspraken tussen bedrijf 1 B.V. en bedrijf 6 B.V. juist is afgesproken dat de boekingen, die zijn gemaakt voor de overnamedatum van 1 februari 2015, worden overgenomen door bedrijf 6 B.V. en dat voor de afhandelingen van deze boekingen apart een vergoeding aan bedrijf 1 B.V. in rekening zou worden gebracht.

De rechtbank oordeelt op basis hiervan dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat hij webwinkel te goeder trouw aan medeverdachte heeft verkocht, niet aannemelijk is geworden.

Betrouwbaarheid verklaring medeverdachte

Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte niet betrouwbaar is en dat deze daarom niet voor het bewijs gebruikt dient te worden.

De rechtbank stelt vast dat de medeverdachte in zijn eerste verhoor op 23 maart 2016 heeft verklaard te zijn benaderd, omdat bekend was dat hij ervoor openstond om snel geld te verdienen. Hij moest zich eerst inschrijven als zaakvoerder van het Belgische bedrijf 6 om vervolgens het bedrijf webwinkel van verdachte over te nemen. Verdachte zou hiermee zijn schulden kunnen aflossen en de medeverdachte zou betaald krijgen voor het hebben van het bedrijf webwinkel op zijn naam. De rechtbank stelt eveneens vast dat de medeverdachte in zijn tweede verhoor op 28 juli 2016 over voornoemde essentiële onderdelen consequent, consistent en ook voor zichzelf belastend heeft verklaard.

De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen te twijfelen. Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit de verklaring van getuige en uit het onderzoek van het IMK dat verdachte schulden had en blijkt uit het register van het 'portaal van de Belgische Overheid' en de Kamer van Koophandel dat de medeverdachte eerst zaakvoerder is geworden van het Belgische bedrijf 6 en vervolgens eigenaar is geworden van webwinkel.

Ten overvloede merkt de rechtbank in reactie op het pleidooi van de verdediging nog op dat de verklaring van de huisbaas van de medeverdachte, inhoudende dat de medeverdachte tegen hem heeft gezegd dat hij in de reisbranche zou gaan beginnen en dat hij vertrok zonder huurachterstand, niet maakt dat de verklaring van de medeverdachte onbetrouwbaar moet worden geacht. Deze verklaring past daarentegen juist bij de verklaring van de medeverdachte, nu deze heeft verklaard dat hij betaald zou krijgen voor het op zijn naam zetten en houden van webwinkel.

Tot slot overweegt de rechtbank nog dat ook de door de verdediging eerst ter terechtzitting overgelegde afbeelding van een WhatsApp-bericht, waarin medeverdachte zijn excuses aanbiedt aan iemand en aangeeft dat hij hem of haar geld schuldig is, niet leidt tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte. Uit deze afbeelding kan niet worden afgeleid of dit bericht, zoals de verdediging stelt, aan verdachte gestuurd is. Ook kan de authenticiteit van het bericht niet worden geverifieerd.

Juridisch kader oplichting

Voor een veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat gebruik is gemaakt van één of meer van de in artikel 326, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels.

Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de ‘persoon’ van de verdachte, over zijn naam of zijn hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met het doel daarvan misbruik te maken.

Bij listige kunstgrepen gaat het in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen.

Bij een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij een ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.

De in artikel 326, eerste lid, Sr, bedoelde oplichtingsmiddelen hebben bovendien niet altijd betrekking op gedragingen die scherp van elkaar te onderscheiden zijn. Daardoor kunnen concrete uitwerkingen van deze oplichtingsmiddelen onderlinge samenhang vertonen en elkaar overlappen. Er kunnen zich dus gevallen voor doen waarin hetzelfde gedrag van de verdachte meebrengt dat meerdere oplichtingsmiddelen zijn gebruikt. In zo een geval kan dit gedrag als het gebruiken van meer dan één oplichtingsmiddel worden ten laste gelegd en bewezen verklaard; daarbij behoeft de rechter niet te kiezen uit die oplichtingsmiddelen omdat die keuze voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde niet van belang is.

Verder is voor oplichting volgens artikel 326, eerste lid, Sr vereist dat iemand door zo’n oplichtingsmiddel wordt “bewogen”, in die zin dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot, in dit geval, de afgifte van geld. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt is bewogen tot een handeling is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer.

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de aangevers door aanwending van één of meer oplichtingsmiddelen heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen als aanbetaling voor vliegtickets.

In het onderhavige geval heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de volgende handelingen die - nu geenszins is gebleken van enige serieuze inspanning om vluchten te boeken en gezien de wijze van handelen – in onderling verband en samenhang beschouwd als oplichtingshandelingen kunnen worden gekwalificeerd:

  • het optuigen van een schijnconstructie, als gevolg waarvan het leek alsof verdachte zijn onderneming heeft overgedragen aan medeverdachte, terwijl hij feitelijk is doorgegaan met de exploitatie van de onderneming en de toegang heeft behouden tot de bankrekening van webwinkel ;

  • het gebruik maken van een professioneel uitziende website en zich via die website voordoen als een bonafide reisbureau;

  • het gebruik maken van de in de reisbranche gebruikelijke werkwijze dat mensen na het uitzoeken van een vlucht eerst het volledige bedrag van de boeking moeten betalen voordat zij de tickets of andere reisbescheiden ontvangen.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorenstaande handelingen te scharen onder de volgende oplichtingsmiddelen: het aannemen van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels. De aangevers zijn door deze handelingen bewogen tot het doen van betalingen voor vliegtickets, terwijl de vluchten niet zijn geleverd.

Uit de bewijsmiddelen en de verklaring van medeverdachte volgt dat verdachte willens en wetens op deze wijze heeft gehandeld; verdachte heeft tegen medeverdachte gezegd dat hij door middel van de schijnconstructie zijn schulden kon aflossen en dat de verzekering de mensen wel schadeloos zou stellen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode 4 oktober 2014 tot en met 8 juli 2015 de 251 aangevers heeft opgelicht.

Partiële vrijspraak medeplegen

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de rechtbank verdachte hiervan partieel zal vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander.

Bewezenverklaring

  • Oplichting, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

Een 50-jarige man uit Zaandam en een 47-jarige man uit Hilversum die honderden mensen hebben opgelicht door hen nepvakanties te verkopen zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen. Ook moet het duo in totaal ruim 180.000 euro terugbetalen aan de slachtoffers die ze hebben gemaakt.

Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de zeer professionele wijze en de grote schaal waarop de oplichting plaats vond. Niet alleen zijn de slachtoffers financieel benadeeld, ook is het vertrouwen in de reisbranche en het betalingsverkeer ernstig geschaad. Volgens de rechtbank ging het duo op brutale wijze te werk en hadden ze enkel oog voor eigen financieel gewin. Hoewel de rechtbank – net als de officier van justitie – bij het bepalen van de straf meeweegt dat de redelijke termijn van dit proces overschreden is, wijkt de rechtbank af van de eis van de officier van justitie. Er is tegen de man uit Zaandam 7 maanden celstraf geëist, maar de rechtbank vindt dat die straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

De 50-jarige man is veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf. De beledigingen, bedreigingen en negatieve media-aandacht die de man zou hebben gekregen is geen reden om een lagere straf op te leggen. Bij het bepalen van de straf van de 47-jarige medeverdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij een kleinere rol had. Hij is veroordeeld tot een celstraf van 4 maanden. Daarnaast hebben in totaal 161 klanten om een schadevergoeding gevraagd. De rechtbank heeft bepaald dat het duo ruim 180.000 euro moet terugbetalen aan de gedupeerde vakantiegangers.

Benadeelde partijen

In het onderzoek 14Parkiet hebben 251 benadeelden aangiften gedaan tegen webwinkel en bedrijf 1 B.V. Van deze benadeelden hebben zich 161 personen gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.

Materiële schade: vergoeding webwinkel -tickets of nieuwe tickets?

De rechtbank begrijpt de vorderingen aldus dat de benadeelde partij de overeenkomst met webwinkel vernietigt in de zin van artikel 3:44 Burgerlijk Wetboek (BW), omdat deze door bedrog is tot stand gekomen. De vernietiging werkt terug tot het tijdstip waarop de overeenkomst met webwinkel is gesloten (artikel 3:53 BW), zodat daarmee aan de betaling aan webwinkel een geldige titel is komen te ontvallen en deze onverschuldigd is gedaan in de zin van artikel 6:203 BW. De koopprijs dient daarom te worden terugbetaald. Verdachte heeft bovendien onrechtmatig gehandeld jegens de benadeelde partij in de zin van artikel 6:162 BW, zodat hij de schade dient te vergoeden die de benadeelde partij als gevolg daarvan heeft geleden. Deze schade bestaat onder meer uit het verschil tussen de prijs van de tickets van webwinkel en de prijs van duurdere nieuwe tickets.

Namens verdachte is gesteld dat de benadeelde partij er zelf voor heeft gekozen om nieuwe duurdere tickets te betalen, zodat het verschil in prijs niet aan verdachte maar aan de benadeelde partij moet worden toegerekend. Weliswaar geldt in het algemeen de verplichting voor schuldeisers om hun schade zo veel mogelijk te beperken, maar deze verplichting gaat niet zo ver dat in redelijkheid van de benadeelde partij kan worden verlangd dat, geconfronteerd met de oplichting, wordt afgezien van het maken van de geplande reis. De rechtbank is daarom van oordeel dat het prijsverschil tussen de tickets van webwinkel en de duurdere nieuwe tickets voor vergoeding in aanmerking komt en zal dit prijsverschil bij de benadeelde partijen die dit hebben gevorderd dan ook toewijzen.

Gehele toewijzing vorderingen materiële schade

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade van benadeelde partijen rechtstreekse schade betreft. De schade is voldoende onderbouwd en komt voor vergoeding in aanmerking.

Sommige benadeelde partijen hebben meer schade gevorderd dan zij hebben geleden, door bijvoorbeeld volledige vergoeding te vragen van de nieuwe tickets én de oude tickets. Zoals hiervoor is overwogen wijst de rechtbank in dat geval alleen de kosten van de tickets van webwinkel toe, vermeerderd met het prijsverschil tussen die tickets en de duurdere nieuwe tickets.

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade van de volgende benadeelde partijen gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, namelijk voor het deel waar het rechtstreekse schade betreft en voldoende onderbouwd is.

Immateriële schade

De rechtbank stelt vast dat meerdere benadeelde partijen immateriële schade hebben gevorderd.

De rechtbank concludeert uit de vorderingen van de benadeelde partijen dat in sommige gevallen de gevorderde immateriële schade onder materiële schade valt, zoals wanneer benadeelde partijen taxikosten of het prijsverschil met nieuwe tickets onder immateriële schade hebben gevorderd. Omdat kennelijk materiële schade in plaats van immateriële schade is bedoeld, heeft de rechtbank deze schadeposten betrokken bij de beoordeling van de materiële schade.

De rechtbank concludeert vervolgens dat een aantal benadeelde partijen immateriële schade heeft gevorderd zonder daarbij een bedrag te vermelden. Nu de wet niet vereist dat de benadeelde partij een specifiek bedrag aan immateriële schade vordert en de rechtbank de bevoegdheid heeft om dit bedrag te schatten, zal de rechtbank deze vorderingen bij de beoordeling betrekken.

Voor vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geldt het bepaalde in artikel 6:106 BW. Immateriële schade komt onder andere voor vergoeding in aanmerking indien een benadeelde partij letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In de onderhavige zaak zijn de eerste twee categorieën niet aan de orde en moet dus gekeken worden of sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Van belang hierbij is dat er sprake moet zijn van meer dan psychisch onbehagen en dat vereist in het algemeen dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Naar zijn aard is bij oplichting in de regel geen sprake van zodanige aantasting in de persoon op andere wijze dat dit een enkel psychisch onbehagen of gekwetst voelen overstijgt. De benadeelde partijen die desondanks een vergoeding van immateriële schade hebben gevorderd, hebben deze vordering niet met stukken onderbouwd waaruit kan worden afgeleid dat bij hen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van het bewezen verklaarde. In geen van de zaken waar immateriële schadevergoeding is gevorderd zijn omstandigheden gesteld of gebleken die recht geven op een zodanige vergoeding. De rechtbank zal voor zover de benadeelde partijen immateriële schadevergoeding hebben gevorderd de vordering daarom voor dat deel afwijzen.

Wettelijke rente, hoofdelijke aansprakelijkheid, kosten en de schadevergoedingsmaatregel

Wettelijke rente

De rechtbank zal om proceseconomische redenen de toegewezen bedragen vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 september 2015 tot de dag van volledige betaling.

Hoofdelijke aansprakelijkheid

Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partijen voor elk toegewezen bedrag aansprakelijk is. De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt niet voor de benadeelde partijen die alleen aangifte tegen bedrijf 1 hebben gedaan dan wel die betalingen hebben gedaan voor 18 februari 2015 nu de veroordeling van de mededader betrekking heeft op medeplichtigheid vanaf die datum.

Kosten

Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel en vervangende hechtenis

Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van elke benadeelde partij aan verdachte de (hoofdelijke) verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2015 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank overweegt hierbij dat het niet-nakomen van de betalingsverplichting uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregel bedreigd wordt met vervangende hechtenis. Deze vervangende hechtenis zou door de onmogelijkheid van verdachte om aan de betalingsverplichting te voldoen in werking kunnen treden, hetgeen in een dergelijk geval is op te vatten als het opleggen van een extra straf. Dit is in strijd met de bedoeling van de regeling van de schadevergoedingsmaatregel. Om te voorkomen dat – in het geval van toepassing van vervangende hechtenis – de oplegging van het totaal van deze maatregelen een punitief karakter krijgt, ziet de rechtbank aanleiding om de vervangende hechtenis steeds te beperken tot 1 dag per toegewezen vordering van een benadeelde partij. Deze toepassing van de hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de desbetreffende benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^