Veroordeling werknemer bergingsbedrijf voor niet-ambtelijke omkoping: rechtbank acht gevorderde geldboete niet passend

Rechtbank Rotterdam 9 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3761

De Verdachte heeft zich als commercieel manager bij naam bedrijf 1 gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan passieve omkoping. Een tussenpersoon in Mauritanië ontving geldbedragen van naam bedrijf 1 voor zijn werkzaamheden aldaar. Vervolgens heeft de verdachte als gift geldbedragen gekregen van de tussenpersoon. In de bewezenverklaarde periode heeft de Verdachte bedragen van €401.880,01 en €39.190,21 aangenomen.

Zoals de officier van justitie terecht heeft verwoord, heeft de Verdachte zich ondanks een bovenmodaal salaris, jarenlang schaamteloos ingelaten met niet-ambtelijke omkoping. Al voor het sluiten van de overeenkomsten was de Verdachte bezig met het bedenken van een constructie om zichzelf geld van zijn werkgever (die dit op zijn beurt weer ontving van de EU) toe te eigenen. Tot deze constructie behoorden het versturen van e-mailberichten via privé e-mail, het oproepen tot strikte geheimhouding en betalingen aan een Zwitserse bankrekening waar de Nederlandse Belastingdienst niet van op de hoogte was. De Verdachte stelde alleen zijn eigen belang voorop en is daar niet uit eigen beweging mee gestopt. Dergelijk handelen raakt de integriteit van de Nederlandse samenleving, in het bijzonder de sleep- en bergingsbranche. Daarnaast werd het smeergeld uiteindelijk uit door de EU verleende subsidies betaald, hetgeen buitengewoon laakbaar is. Omkoping verstoort eerlijke concurrentie in een samenleving. Tegenover zijn werkgever heeft de Verdachte misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Dat de Verdachte de tenlastegelegde geldbedragen op zijn rekening heeft ontvangen wordt niet betwist. Wat wel wordt betwist is de aard van die betalingen en de redenen dat deze bedragen zijn overgemaakt. De geldbedragen zijn ten behoeve van een investering in een schapenfokkerij in Argentinië, waarin naam door tussenkomst van de Verdachte investeerde. Naam maakte geld over naar een bankrekening in Zwitserland en dit werd verrekend met een te zijnen laste openstaande schuld in Argentinië. Gelet op de beperkingen van de financiële markt in Argentinië, onder meer bij het verrichten van internationale transacties en het opnemen van geld, werd gekozen voor deze constructie. De bedragen zijn dus niet aan te merken als gift. Verder ontbreekt het causaal verband tussen de betalingen die naam aan de Verdachte heeft verricht en hetgeen Verdachte in zijn dienstbetrekking heeft gedaan en is het bewijs voor het bestanddeel “in strijd met de goede trouw” niet overtuigend.

Beoordeling

Eind 2010 is aan bergingsbedrijf naam bedrijf 1 de definitieve opdracht verleend om 74 scheepswrakken voor de kust van Mauritanië te verwijderen. De Europese Unie betaalde de kosten voor dit project, ongeveer €25 miljoen. Daarnaast verkreeg naam bedrijf 1 recht op de opbrengst van restwaarde van de wrakken, ongeveer €5 miljoen. Op 14 juni 2012 vermoedde KPMG witwassen, omdat de commissie van ongeveer €3 miljoen die naam bedrijf 1 betaalde aan het Mauritaanse SMAP hoog leek, de facturen op naam waren gesteld van een privépersoon en werden betaald op een Spaanse bankrekening.

Vaststaat dat naam bedrijf 1, de werkgever van de verdachte, met de Mauritaanse bedrijven SMAP en naam bedrijf 2 overeenkomsten heeft gesloten op grond waarvan SMAP en naam bedrijf 2 tegen betaling diensten verleenden aan verdachtes werkgever. SMAP en naam bedrijf 2 hielpen met hun diensten verdachtes werkgever bij het uitvoeren van de opdracht tot het verwijderen van 74 scheepswrakken. Ook staat vast dat de Verdachte bedragen tot €441.070,22 heeft ontvangen van naam, zijnde de eigenaar van SMAP en de persoon achter naam bedrijf 2.

Voormelde bedragen heeft de Verdachte aangenomen en een nog groter bedrag gevraagd, vanwege de overeenkomsten tussen zijn werkgever en naam bedrijven, zonder dit te melden aan zijn werkgever. Dit volgt onder andere uit de e-mail van de Verdachte aan naam van 28 januari 2011. Belangrijk is dat de Verdachte dit bericht niet verstuurd heeft vanaf een e-mailaccount van zijn werkgever en ook niet aan een e-mailaccount van SMAP of naam bedrijf 2. Toch gaat het bericht over de overeenkomst(en) tussen zijn werkgever, SMAP en naam bedrijf 2. Het gaat bijvoorbeeld over ‘EU revenues’, ‘Scrap revenues’ en ‘Wrecks per period’.

Het bericht geeft een berekening weer van wat:

  • de opdracht voor scheepswrakken verdachtes werkgever oplevert €30 miljoen

  • dit naam kan opleveren 12,5% = €3.75 miljoen

  • wat daarop nog in mindering moet worden gebracht 20% = €750.000

Het percentage van 20% – van wat SMAP en naam bedrijf 2 ontvingen van verdachtes werkgever uit hoofde van de overeenkomsten tussen verdachtes werkgever en SMAP – betaalde naam of zou naam betalen aan de verdachte. Dit volgt onder meer uit de betaling van €51.360 van naam aan de Verdachte in november 2011. Voorafgaand aan deze betaling heeft de Verdachte een e-mail gestuurd aan naam waarin het bedrag van €51.360 genoemd wordt en waaruit volgt dat dit bedrag het totaalbedrag is van telkens 20% van zeven bedragen die zien op de maanden april tot en met oktober 2011. Deze zeven bedragen komen precies overeen met de betalingen van de werkgever van de Verdachte aan naam bedrijf 2 over die maanden. Daar komt bij dat bij de Verdachte een overzicht is aangetroffen waarin bedragen staan die overeenkomen met de betalingen van de werkgever van de Verdachte aan SMAP en naam bedrijf 2, waarbij steeds een percentage van 20% van dit bedrag is weergegeven en dit gekoppeld wordt aan de bedragen die de Verdachte heeft ontvangen van naam.

Door de berichten te sturen vanaf zijn privé e-mailadres in plaats van een e-mailaccount van zijn werkgever heeft de Verdachte de afspraken tussen hem en naam verborgen gehouden. De Verdachte heeft ook op een andere manier niets verteld aan zijn werkgever. Zijn leidinggevenden hebben als getuige verklaard niets te hebben geweten van (het vragen om en of) de betalingen. Zelf verklaart de Verdachte dat hij ervan schrikt dat zijn leidinggevenden met de betalingen zijn geconfronteerd voordat de Verdachte hun daarover uitleg heeft kunnen geven.

Al op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het bewijs dat de Verdachte tussen 23 januari 2011 tot en 28 februari 2014 uit hoofde van zijn functie van commercial manager giften heeft aangenomen door de toezegging €750.000 betaald te zullen krijgen van naam en door van hem daadwerkelijk €401.880,01 en €39.190,21 aan te nemen, en dit te verzwijgen tegenover zijn werkgever.

Overigens bevat het dossier ook bewijs voor de wijze waarop de Verdachte dit heeft gedaan, namelijk zijn belangrijke rol bij de totstandkoming (aanbevelen van naam en machtiging tot ondertekenen), de inhoud (percentages) en de vorm (meerdere in plaats van één) van de overeenkomsten tussen zijn werkgever en naam. Zijn afspraken met naam bereidde hij al voor op onder andere 6 november 2009. Vanaf zijn privé e-mailadres schrijft hij dan aan naam dat zijn bericht alleen voor de ogen van naam is, dat het hoogst vertrouwelijk is, dat zijn plan nog steeds staat, dat naam en naam bedrijf 1 zullen samenwerken en dat de commissie iets afzonderlijks zal zijn.

De rechtbank verwerpt het alternatieve scenario waarop de Verdachte zich beroept. Reeds uit de bewijsmiddelen volgt dat de betalingen verband houden met de overeenkomsten van verdachtes werkgever (zie hierboven over de e-mail van 28 januari 2011) en dus niet waren gegrond op een overeenkomst tussen de Verdachte in privé en naam, die strekte tot het investeren in een schapenfokkerij in Argentinië.

Conclusie

De verweren slagen niet. Wettig en overtuigd is bewezen dat de Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

  • Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan, een gift en een belofte aannemen en vragen, en dit aannemen en vragen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever.

Strafoplegging

De gevorderde geldboete van €10.000 is niet passend, omdat het Oriëntatiepunt voor straftoemeting bij een benadelingsbedrag van €441.070,22 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vermeldt van 12-18 maanden en omdat de Verdachte op grond van het vandaag afzonderlijk uit te spreken ontnemingsvonnis, al €441.070,22 moet betalen.

Voor een taakstraf komt de Verdachte niet in aanmerking, omdat deze vanwege de verblijfplaats van de Verdachte praktisch niet uitvoerbaar zal zijn. Wat resteert is een gevangenisstraf. Het uiteindelijk lange verloop van tijd na het plegen van het feit is voor de rechtbank reden de straf voorwaardelijk op te leggen. Het herstel van financiële schade zal zoveel mogelijk verlopen via de ontneming. De officier van justitie beschikt in dat verband bij betalingsonwil over het dwangmiddel gijzeling om de Verdachte tot betaling te bewegen.

De rechtbank zal, in plaats van de in beginsel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, Verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke straf. De oplegging van een voorwaardelijke sanctie strekt er in het geval van deze Verdachte minder toe om recidive te voorkomen. De Verdachte is in de geruime tijd die sinds de hem verweten feiten verstreken is niet opnieuw veroordeeld of als Verdachte aangemerkt. Wel is de bedoeling van de op te leggen voorwaardelijke straf deze dat daarmee de ernst van het feit duidelijk wordt gemaakt. Aldus wordt tevens het strafdoel van de generale preventie en meer in het algemeen de normbevestiging gediend. Feiten als deze mogen immers niet onbestraft blijven.

Alles afwegend legt de rechtbank daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^