Veroordeling zorgverlener voor verzekeringsfraude
/Rechtbank Rotterdam 16 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5510
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie jaar op structurele en listige wijze schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van zorgdeclaraties. Dit heeft de verdachte gedaan door specifieke fysiotherapiebehandelingen aan zorgverzekeraars te declareren, terwijl zij wist dat deze behandelingen niet hadden plaatsgevonden.
Dit frauduleus handelen had de strekking om er zelf financieel beter van te worden, waarbij daaruit voortvloeiend financieel nadeel voor de zorgverzekeraar op de koop toe werd genomen. Dit financieel nadeel heeft zich ook verwezenlijkt nu er door de zorgverzekeraar geld is uitbetaald. Dit geld was bestemd voor het bekostigen van zorg voor mensen die zorg nodig hadden.
Partiële vrijspraak ten aanzien van naam patiënt 1 (nrs. 1 en 2)
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte de declaraties voor individuele zittingen manuele therapie van naam patiënt 1 op 9 januari 2012 en 14 juli 2014 valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat naam patiënt 1 wisselend heeft verklaard over wanneer, op welke plaats en met welke frequentie zij door de verdachte is behandeld, terwijl de verdachte de verklaring van naam patiënt 1 betwist en er geen andere bewijsmiddelen zijn waaruit die valsheid kan blijken. Het is dan ook mogelijk dat de verdachte naam patiënt 1 wel op voornoemde data heeft behandeld op de wijze en op de plaats zoals op de declaraties is vermeld.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het dossier geen overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van declaraties. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de praktijkassistente naam praktijkassistente zelfstandig declareerde en dat de betrokkenheid van de verdachte slechts bestond uit het doorgeven van declaratiecodes.
De verdachte heeft naam patiënt 2 aangezien voor een ander en er is geen sprake van opzet ten aanzien van de ten onrechte op zijn naam ingediende declaraties.
Beoordeling
Declaratieproces
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat naam praktijkassistente het declaratieproces zelfstandig uitvoerde niet aannemelijk. De verdachte had als eigenaar van naam fysiotherapie praktijk (FCZ) volledige zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het declaratiesproces binnen de fysiotherapiepraktijk. Naam praktijkassistente heeft verklaard dat zij slechts de declaratie-instructies van de verdachte uitvoerde die zij onder meer via spraakberichten van de verdachte ontving. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, omdat deze verklaring steun vindt in de verklaring van naam getuige, en daarnaast niet is gesteld of gebleken dat naam praktijkassistente, die als praktijkassistente in dienst was van FCZ, er belang bij had om onjuiste declaraties in het systeem in te voeren. Nu het dossier ook overigens geen enkel aanknopingspunt bevat dat de verdachte slechts in de marge betrokken was bij het declaratieproces, zoals de verdachte heeft verklaard, wordt het verweer verworpen. Bij de verdere beoordeling neemt de rechtbank als uitgangspunt dat de declaraties onder verantwoordelijkheid van de verdachte en in ieder geval grotendeels naar haar feitelijke instructies, werden ingediend.
Declaraties naam patiënt 2
De verklaring van de verdachte dat zij naam patiënt 2 heeft aangezien voor een ander acht de rechtbank niet aannemelijk. In de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 mei 2017 zijn in totaal 144 declaraties ingediend op naam van naam patiënt 2. Indien de gedeclareerde screenings, intakes, onderzoeken en behandelingen daadwerkelijk door de verdachte zouden zijn verricht, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte op enig moment in deze periode van ruim vijf jaar de persoonsverwisseling had ontdekt. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Declaraties naam patiënt 3
Heeft aan de hand van haar agenda op een overzicht van de gedeclareerde behandelingen aangegeven op welke data zij is behandeld bij FCZ. Op 2 januari 2012 is zij volgens haar agenda niet bij FCZ geweest, terwijl volgens het overzicht op deze datum wel een behandeling gedeclareerd is. Mevrouw naam patiënt 3 heeft op het overzicht aangegeven dat zij op op 14 januari 2012 FCZ is geweest. Op die datum staat in het overzicht een intake en onderzoek fysiotherapie. Gezien de intake op 14 januari 2012 is het niet aannemelijk dat op 2 januari 2012 een zitting manuele therapie heeft plaatsgevonden.
Naam patiënt 3 heeft verklaard dat zij na de behandeling aan haar knie in 2012 tot en met oktober 2016 alleen aan fitnessgroepen heeft deelgenomen en dat er in deze periode onterecht behandelingen zitting fysiotherapie en zitting manuele therapie zijn gedeclareerd. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de behandelingen 'individuele zitting manuele therapie' op 2 januari 2012 en 24 juni 2014 niet hebben plaatsgevonden en dat deze behandelingen ten onrechte zijn gedeclareerd.
Declaratie naam patiënt 4
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat de declaratie van 5 april 2012 berust op een vergissing en dat er mogelijk bij de creditering van de declaraties aan naam patiënt 4 voor het jaar 2013 iets mis is gegaan. De declaratie van 5 april 2012 is samen met acht andere declaraties voor de maand april 2012 ingediend op 4 april 2013, de datum waarop naam patiënt 4 haar eerste afspraak bij FCZ had, terwijl de zes declaraties over het jaar 2013 pas op 11 juni 2013 zijn gecrediteerd.
Bewezenverklaring
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Strafoplegging
2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf
160 uren taakstraf
Lees hier de volledige uitspraak.