Veroordelingen in grootschalige beleggingsfraudezaak
/Rechtbank Oost-Brabant 29 juni 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:3179
Verdachte heeft zich tezamen met haar mededader schuldig gemaakt aan oplichting van 26 personen. Verdachte heeft als tussenpersoon een tweetal financiële producten aangeboden en verkocht, terwijl ontwikkelaars en adviseurs van mening waren dat de producten niet gereed én niet geschikt waren om op de markt te brengen. Als de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de aan de inleggers gedane en in brochures weergegeven mededelingen in onderling verband en samenhang worden bezien, is voor de rechtbank duidelijk dat bij de inleggers door dat samenweefsel van verdichtsels een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen. In totaal is een bedrag van € 1.310.601,10 ingelegd. Tevens wordt verdachte veroordeeld voor het witwassen van EUR 94.807,50 en voor valsheid in geschrift.
Opgelegd wordt een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De rechtbank acht oplegging van de bijkomende straf ontzetting uit het recht het beroep van aanbieder van beleggingsproducten niet passend.
Aan de benadeelde partijen zijn bedragen aan schade hoofdelijk toegewezen (kort gezegd de inleg minus de maandelijkse uitbetalingen die wel zijn gevolgd) en de schadevergoedingsmaatregel wordt telkens, ook hoofdelijk opgelegd. Van verjaring van de vorderingen tot schadevergoeding is geen sprake. De rechtbank wijst niet toe de posten immateriële schade en de kosten die betrekking hadden op het eerder gevoerde kort geding.
Lees hier de volledige uitspraak.
Zie ook: