Verstekverlening tegen verdachte wiens raadsman in het gerechtsgebouw aanwezig zou zijn geweest en zich aldaar bij de bode zou hebben gemeld

Hoge Raad 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1415

Onderhavige cassatieberoep is het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De raadsman van de verdachte was tijdig voorafgaand aan de behandeling in hoger beroep aanwezig en wachtte buiten de zittingszaal totdat de zaak van de verdachte, die zelf niet aanwezig was, zou worden uitgeroepen. De raadsman heeft naar zijn zeggen tijdens dit wachten enige minuten “beneden aan de trap” met een collega gesproken. Toen hij terug kwam bleek de zaak al te zijn uitgeroepen en bij verstek te zijn afgedaan.

Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte. Daartoe wordt aangevoerd dat de verstekverlening “klaarblijkelijk is geschied op basis van een onjuiste mededeling van de gerechtsbode inhoudende dat requirant noch zijn raadsman zijn verschenen”. Het middel klaagt niet over niet-naleving van art. 48 Sv en bestrijdt blijkens de toelichting evenmin dat de raadsman op de hoogte was van de dag en het tijdstip van de terechtzitting.

In cassatie zijn - door middel van aanhechting aan de schriftuur - overgelegd:

(i) een brief van 19 oktober 2017 van mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda, gericht aan de strafgriffie van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

Op 5 oktober jl. heeft de behandeling van de onderhavige zaak plaatsgevonden. Hedenmiddag is beroep in cassatie ingesteld. Ik verzoek u onderhavig schrijven te voegen in de cassatiestukken. Dit schrijven betreft namelijk de gang van zaken op 5 oktober jl. die van belang is voor de beoordeling van het beroep in cassatie.

De behandeling van de onderhavige zaak stond op genoemde datum om 15:00u gepland. Na aankomst in het paleis van justitie heb ik mij gemeld bij de bode. De bode heeft vervolgens een vinkje achter de naam van cliënt gezet, ten behoeve van de registratie van mijn aanwezigheid. De bode heeft mij naar de zittingszaal verwezen. Aangekomen bij de zittingszaal, trof ik een confrère. Hij vertelde mij dat ook zijn zaak om 15:00u zou worden behandeld in dezelfde zittingszaal, maar dat de behandeling van eerdere zaken uitliep. Ik heb hierop gewacht voor de zittingszaal. Een bode voor de zittingszaal heb ik niet gezien. Het was na 15:00u dat ik - voor de zittingszaal - nog telefonisch contact had met een kantoorgenoot. Vervolgens zag ik een andere kantoorgenoot onderaan de trap staan. Hier ben ik naartoe gelopen en heb luttele minuten met hem gesproken. De confrère die ook om 15:00u zitting had in die zittingszaal, zat toen ook nog te wachten. Na het korte onderhoud dat ik met mijn kantoorgenoot onderaan de trap had, ben ik weer terug gegaan naar de plek voor de zittingszaal. Die bevond zich bovenaan de trap.

Ik bemerkte dat mijn confrère die ook een zitting om 15:00u in die zittingszaal had, inmiddels weg was. Ik heb de deur van de zittingszaal geopend en zag dat die confrère bezig was met de behandeling van de zaak. Ik zag toen ook de bode in de zittingszaal zitten. Hij kwam de zittingszaal uit en ik vertelde hem dat ik voor onderhavige zaak kwam. Hij vertelde mij dat hij deze reeds had uitgeroepen en de enkelvoudige kamer deze vervolgens ook heeft behandeld. Het verzoek om de onderhavige zaak nogmaals te behandelen na de zitting van mijn confrère, werd afgewezen.”

(ii) een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 19 oktober 2017 is verzonden naar het faxnummer van de administratie van het Hof.

Middel

Het middel berust op de opvatting dat de enkele omstandigheid dat de raadsman van de verdachte niet ter terechtzitting in hoger beroep was verschenen, het Hof verplichtte tot een onderzoek naar diens afwezigheid. Die opvatting vindt geen steun in het recht (vgl. HR 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM0201). Dat laat onverlet dat het de rechter wel vrijstaat om, naar in de rechtspraktijk ook niet ongebruikelijk is, in zo’n situatie het onderzoek ter terechtzitting te onderbreken teneinde bijvoorbeeld telefonisch contact te doen zoeken met de raadsman.

Beoordeling Hoge Raad

De enkele melding in de hiervoor weergegeven, twee weken na de terechtzitting in hoger beroep verzonden brief van mr. Poppelaars dat de raadsman van de verdachte op de dag en het tijdstip van de terechtzitting in hoger beroep in het gerechtsgebouw van het Hof aanwezig was, zich bij de bode had gemeld en zich bij dan wel onderaan de trap naar de zittingszaal ophield, kan evenmin tot cassatie leiden. Op die enkele grond kan immers in cassatie niet als vaststaand worden aangenomen dat het niet (tijdig) verschijnen van de raadsman in de zittingszaal, een niet voor rekening van de verdachte en diens raadsman komende omstandigheid betrof.

Het middel faalt.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Conclusie AG: anders

In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof verstek heeft verleend op basis van de onjuiste mededeling van de gerechtsbode dat noch de verdachte noch zijn raadsman zijn verschenen. Gesteld wordt dat de raadsman, toen de zaak op 5 oktober 2017 om 15.00 uur werd behandeld, wél in het gerechtsgebouw aanwezig was. Hij had zich daarvoor gemeld bij de bode en stond te wachten bij de zittingszaal tot de zaak van de verdachte zou worden behandeld. Voor een beschrijving van de feitelijke gang van zaken wordt in de schriftuur verwezen naar een brief van de raadsman die op 19 oktober 2017 is verzonden aan de strafgriffie van het gerechtshof. Die beschrijving houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

“De behandeling van de onderhavige zaak stond op genoemde datum om 15:00u gepland. Na aankomst in het paleis van justitie heb ik mij gemeld bij de bode. De bode heeft vervolgens een vinkje achter de naam van cliënt gezet, ten behoeve van de registratie van mijn aanwezigheid. De bode heeft mij naar de zittingszaal verwezen. Aangekomen bij de zittingszaal, trof ik een confrère. Hij vertelde mij dat ook zijn zaak om 15:00u zou worden behandeld in dezelfde zittingszaal, maar dat de behandeling van eerdere zaken uitliep. Ik heb hierop gewacht voor de zittingszaal. Een bode voor de zittingszaal heb ik niet gezien. Het was na 15:00u dat ik - voor de zittingszaal - nog telefonisch contact had met een kantoorgenoot. Vervolgens zag ik een andere kantoorgenoot onderaan de trap staan. Hier ben ik naartoe gelopen en heb luttele minuten met hem gesproken. De confrère die ook om 15:00u zitting had in die zittingszaal, zat toen ook nog te wachten. Na het korte onderhoud dat ik met mijn kantoorgenoot onderaan de trap had, ben ik weer terug gegaan naar de plek voor de zittingszaal. Die bevond zich bovenaan de trap.

Ik bemerkte dat mijn confrère die ook een zitting om 15:00u in die zittingszaal had, inmiddels weg was. Ik heb de deur van de zittingszaal geopend en zag dat die confrère bezig was met de behandeling van de zaak. Ik zag toen ook de bode in de zittingszaal zitten. Hij kwam de zittingszaal uit en ik vertelde hem dat ik voor onderhavige zaak kwam. Hij vertelde mij dat hij deze reeds had uitgeroepen en de enkelvoudige kamer deze vervolgens ook heeft behandeld. Het verzoek om de onderhavige zaak nogmaals te behandelen na de zitting van mijn confrère, werd afgewezen.”

Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 oktober 2017 houdt in dat de voorzitter de zaak tegen de verdachte heeft doen uitroepen en dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet is verschenen, terwijl hij naar behoren is gedagvaard. Nadat verstek is verleend, is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet en heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en terstond uitspraak gedaan. Het proces-verbaal bevat niets omtrent een al dan niet aanwezige raadsman.

Onderhavige zaak vertoont gelijkenis met een zaak waarover de Hoge Raad op 9 december 2013 (ECLI:NL:HR:2003:AM0201, NJ 2004/133), uitspraak heeft gedaan. Ook in deze zaak was noch de verdachte noch zijn raadsman ter terechtzitting verschenen en had het hof jegens de verdachte verstek verleend. In cassatie werd ter verklaring van de afwezigheid van de raadsman en de verdachte aangevoerd dat zij, nadat zij zich hadden gemeld bij de portiersloge van het hof, ten gevolge van een misverstand hadden plaats genomen bij de ingang van de verkeerde zittingszaal en dat, toen dat misverstand ontdekt werd, bleek dat de zaak reeds door het hof was behandeld en afgedaan. Uit de gedingstukken bleek wel dat art. 51 oud Sv (thans art. 48 Sv) was nageleefd en dat de raadsman een afschrift van de dagvaarding had ontvangen.

Mijn voormalig ambtgenoot Wortel brak in zijn voorafgaande conclusie een lans voor een verdergaande onderzoeksplicht voor feitenrechters ten aanzien van de afwezigheid van de raadsman, dan slechts een controle op de naleving van art. 51 oud Sv. Hij stelde een onderzoeks- en motiveringsplicht voor die niet alleen inhield dat wordt onderzocht of de raadsman mag worden geacht op de hoogte te zijn van de terechtzitting, maar ook dat wordt nagegaan waarom de raadsman, hoewel met de terechtzitting bekend, niet is verschenen. Bij een ‘onverklaarde afwezigheid’ van de raadsman, diende volgens hem de rechter dan ook – door contact te (laten) leggen met de raadsman of diens kantoor – vast te stellen of de raadsman nog binnen redelijke tijd voornemens was op de terechtzitting te verschijnen, zodat ‘ongevallen’, die mogelijk ook (ten dele) de ondersteuning van het rechterlijk apparaat kunnen zijn aan te rekenen, konden worden voorkomen. De inspanningen van AG Wortel ten spijt, kwam de Hoge Raad tot een andere conclusie en overwoog:

3.3. Tot de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een brief van de raadsman van 16 oktober 2002 aan de strafgriffie van het Hof, waarin hij zich, onder vermelding van datum en tijd van de terechtzitting in hoger beroep als raadsman van de verdachte stelt. Een aantekening op het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep houdt in dat op 6 november 2002 een afschrift van de dagvaarding aan verdachtes raadsman is verstrekt.

Het Hof heeft kennelijk — gelijk het kon doen — op grond van een en ander aangenomen dat de raadsman op de hoogte was van het tijdstip van de behandeling in hoger beroep. Zulks in aanmerking genomen, noopte, anders dan het middel wil, de enkele omstandigheid dat de raadsman niet ter terechtzitting in hoger beroep was verschenen het Hof niet tot een onderzoek naar diens afwezigheid. Daarom kan het middel, dat evenmin als de daarop gegeven toelichting inhoudt dat het 'misverstand' waarvan die toelichting gewaagt, een niet voor rekening van de verdachte en diens raadsman komende omstandigheid betrof, niet tot cassatie leiden.”

Uit deze zaak kan worden afgeleid dat de Hoge Raad, in een zaak waarin de reden voor de afwezigheid van de verdachte en diens raadsman gelegen is in een kennelijk verkeerd begrepen instructie van de bode over de zittingzaal waar de zaak wordt behandeld, geen grond ziet voor cassatie. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat een geval als het onderhavige, waar de raadsman zich op het cruciale moment van het uitroepen van de zaak door eigen toedoen net even niet buiten de zittingszaal bevond, maar kennelijk zo ver verwijderd daarvan dat hij de bode niet heeft gehoord, al helemaal geen gehoor bij de Hoge Raad zal vinden.

Toch geeft het middel, hoewel het heel algemeen is verwoord, aanleiding na te gaan of het hof heeft voldaan aan zijn ambtshalve onderzoeksplicht met betrekking tot de vraag of de raadsman kon worden geacht op de hoogte te zijn van de terechtzitting.

Bij de stukken bevindt zich een namens de betreffende raadsman van de verdachte verstuurd e-mailbericht van 8 februari 2017 gericht aan de strafgriffie van het hof waarin hij zich stelt als raadsman van de verdachte. Ook bevat het dossier een kopie van de ontvangstbevestiging van 9 februari 2017 van de strafgriffie van deze stelbrief van de raadsman. Voorts bevinden zich in het dossier een kopie van een brief van last tot toevoeging aan de verdachte van de betreffende raadsman van de datum 5 oktober 2017 (de dag van de terechtzitting) en kopieën van de appeldagvaarding aan de verdachte. Het dossier bevat echter geen aantekening of kopie van een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte.

De aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevatten dus niets waaruit kan volgen dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan een voor de verdachte optredend raadsman is gezonden. Hieruit had voor het hof het ernstige vermoeden moeten voortvloeien dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in art. 48 Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.

Het in de bestreden uitspraak besloten liggende, niet nader gemotiveerde oordeel van het hof dat art. 48 Sv in hoger beroep is nageleefd, is dus niet zonder meer begrijpelijk. Aan het voorgaande doet niet af dat, blijkens het schrijven van de raadsman zoals weergegeven in de schriftuur, de raadsman kennelijk wél op de hoogte was van de plaats en het tijdstip van de terechtzitting in hoger beroep.

De slotsom is dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend jegens de verdachte en het middel hierover terecht klaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^