Vervolging en veroordeling gevangenisbewaarder voor verstrekken van informatie aan journalist in ruil voor geld: geen schending EVRM
/EHRM 6 juli 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0706JUD004138717 (Norman t. Verenigd Koninkrijk)
Verzoeker heeft jarenlang in ruil voor geld informatie doorgegeven aan een journalist over de gevangenis waar hij werkzaam was als gevangenbewaarder. In 2011 werd door de politie een strafrechtelijk onderzoek (Operation Elveden) gestart naar beschuldigingen van ongepaste betalingen door journalisten aan ambtenaren. De politie en de Mirror Group Newspapers (MGN) zijn een Memorandum of Understanding overeengekomen. MGN gaf in het kader van het MUO details van ambtenaren, die betaald waren voor informatie, aan de politie. In 2013 werd verzoeker geïdentificeerd als een van de betaalde bronnen. Hierop is hij vervolgd vanwege integriteitsschending (misconduct in public office) en in 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden.
Artikel 7 EVRM
Van misconduct in public office, oftewel integriteitsschending, is sprake wanneer een ambtenaar opzettelijk zijn plicht verzaakt en/of opzettelijk wangedrag vertoont dat leidt tot misbruik van vertrouwen van het publiek in de ambtsdrager zonder een redelijk excuus of rechtvaardiging. Verzoeker betwist niet dat hij informatie heeft doorgegeven aan de journalist in ruil voor geld. Echter stelt verzoeker dat de delictsomschrijving van het misdrijf te vaag is, waardoor niet wordt voldaan aan de eisen van artikel 7 EVRM.
Naar beoordeling van het EHRM dient artikel 7 EVRM zo te worden uitgelegd en toegepast dat het effectieve waarborgen biedt tegen willekeurige vervolging, veroordeling en bestraffing. Strafbare feiten moeten duidelijk in de wet worden omschreven, zodat de betrokkene uit de bewoording van de relevante bepaling kan weten welke handelingen hem strafrechtelijk aansprakelijk maken.
In een eerdere uitspraak van het Hof van Beroep werden de vier vereisten voor het misdrijf integriteitsschending gegeven: “... (1) een ambtenaar die als zodanig handelt ...; (2) opzettelijk nalaat zijn plicht te vervullen en/of opzettelijk wangedrag vertoont ...; (3) in een zodanige mate dat er sprake is van misbruik van het vertrouwen van het publiek in de ambtsdrager ...; (4) zonder redelijk excuus of rechtvaardiging ...”. Het beroep op artikel 7 EVRM van verzoeker had betrekking op het derde vereiste dat in de praktijk vaak wordt aangeduid als de seriousness test. Volgens verzoeker had hij niet kunnen voorzien dat zijn gedragingen zouden leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, nu niet voldoende duidelijk is wanneer aan het derde vereiste wordt voldaan.
Voordat het EHRM overgaat tot een beoordeling van de omstandigheden legt zij uit aan de hand waarvan moet worden beoordeelt of aan de seriousness test is voldaan. Hiervoor moet worden gekeken naar het motief waarmee de ambtenaar heeft gehandeld, de omstandigheden waaronder de omstreden gedraging heeft plaatsgevonden en de gevolgen van de gedraging.
In de onderhavige zaak had verzoeker meerdere malen geld ontvangen voor de gegeven informatie. Verzoeker zou daarnaast een hekel hebben aan de directeur van de gevangenis. Het ontvangen geld en zijn gevoelens naar de gevangenisdirecteur werden geacht tot zijn motief te behoren.
Verzoeker liet de cheques die hij ontving uitschrijven op naam van zijn zoon, die de betreffende bedragen vervolgens op de rekening van verzoeker stortte. Deze omstandigheid leidt tot de conclusie dat verzoeker zich bewust was van zijn plichtsverzuim.
De corruptie van verzoeker ondermijnd het vertrouwen van het publiek in de gevangenisdienst. Bovendien werden onschuldige personeelsleden verdacht van de lek en ondervonden gevangenen schade als gevolg van wat er in de media over hen werd gedeeld. Binnen de gevangenis had het lek algemene vijandigheid en wantrouwen veroorzaakt tussen de gevangenen en personeel, maar ook tussen gevangenen onderling. De gevolgen van de integriteitsschending waren in deze zaak aanzienlijk.
Het EHRM oordeelt dat aan de seriousness test is voldaan en dat dit gezien de voornoemde omstandigheden ook voor verzoeker voldoende duidelijk was.
Volgens het EHRM zijn er gevallen denkbaar waarin vervolging wegens integriteitsschending niet te voorzien was. Deze zaak betreft echter niet zo’n geval. Het EHRM is van oordeel dat de verzoeker had moeten weten dat hij het risico liep schuldig bevonden te worden aan het misdrijf, zo nodig na het inwinnen van juridisch advies.
Het EHRM concludeert dat er geen sprake is van schending van artikel 7 EVRM.
Artikel 10 EVRM
Verzoeker stelde dat de bekendmaking van zijn identiteit aan de politie door MGN en zijn daaropvolgende veroordeling in strijd waren met het recht op bronbescherming dat volgt uit artikel 10 EVRM. Volgens verzoeker was de openbaarmaking van zijn naam door MGN niet vrijwillig, maar het gevolg van druk door de politie.
MGN kon volgens de voorwaarden van het MUO weigeren informatie vrij te geven op grond van artikel 10 EVRM. Bovendien had MGN juridisch advies gekregen en acht het EHRM het ondenkbaar dat ze niet zorgvuldig hadden overwogen om informatie aan de politie vrij te geven. Enkel het opvragen van de informatie, het akkoord gaan met het MUO of het accepteren van de ontvangen informatie, is niet voldoende om te zeggen dat de politie het recht dat de verzoeker op grond van artikel 10 EVRM toekomt heeft geschonden. Het EHRM stelt vast dat er geen sprake is geweest van druk op MGN om de identiteit vrij te geven.
Daarnaast merkt het EHRM op dat verzoeker zich willens en wetens in strijd met de beroepseisen had gedragen. Verzoeker had eerder op nationaal niveau erkend de regels te kennen. Er bestond geen twijfel met betrekking tot de vraag of de vervolging en veroordeling van de verzoeker noodzakelijk waren in een democratische samenleving. Het EHRM hechtte in dit verband veel belang aan de ernstige schade die gedetineerden, het personeel van de gevangenis en het vertrouwen van het publiek in de gevangenis als gevolg van het gedrag van verzoeker hebben berokkend. Er was dan ook een groot publiek belang om hem te vervolgen, om de integriteit en doelmatigheid van de gevangenisdienst en het vertrouwen van het publiek erin te behouden.
Een en ander leidt tot de conclusie van het EHRM dat er geen sprake is van schending van artikel 10 EVRM.
Lees hier de volledige uitspraak.