OM niet-ontvankelijk omdat bestuursrechtelijke handhaving had moeten plaatsvinden: (losse) onttrekking aan het verkeer nog wel mogelijk?
/Rechtbank Rotterdam 17 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11271
De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Het openbaar ministerie is niet-ontvankelijk verklaard, omdat handhaving langs bestuursrechtelijke weg had moeten plaatsvinden in plaats van strafrechtelijke vervolging. De officier van justitie heeft een “losse” vordering tot onttrekking aan het verkeer ingediend. Door de raadsman is bepleit dat ook wat betreft de inbeslagneming het bestuursrecht de aangewezen weg was geweest en dat onttrekking aan het verkeer daarom thans niet meer toegestaan is.
Ontvankelijkheid
Bij arrest van het gerechtshof te Den Haag d.d. 22 maart 2019 is voornoemde strafzaak, na terugwijzing door de Hoge Raad, geëindigd met de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Deze beslissing is onherroepelijk geworden, zodat deze strafzaak is geëindigd zonder dat daarbij een beslissing over de inbeslaggenomen voorwerpen is gegeven. Artikel 36b, vierde lid, Sr. biedt de officier van justitie de mogelijkheid een “losse” vordering tot onttrekking aan het verkeer in te dienen. De wijze waarop deze vordering ingediend en behandeld behoort te worden is geregeld in artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vordering tot onttrekking aan het verkeer.
Achtergrond
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag aanvankelijk veroordeeld voor het opzettelijk op de markt brengen van een aanzienlijke hoeveelheid niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Het arrest van het gerechtshof Den Haag is vervolgens door de Hoge Raad vernietigd en de zaak is teruggewezen naar het gerechtshof Den Haag. Dit hof heeft op 22 maart 2019 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, omdat handhaving langs bestuursrechtelijke weg had moeten plaatsvinden in plaats van strafrechtelijke vervolging. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden op 18 november 2019. Over de in beslag genomen goederen is door het gerechtshof geen beslissing genomen. Deze goederen zijn in 2014 - bij wijze van beheersmaatregel - vernietigd op grond van artikel 117 Sv.
Vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.
Door de raadsman is bepleit dat ook wat betreft de inbeslagneming het bestuursrecht de aangewezen weg was geweest en dat onttrekking aan het verkeer daarom thans niet meer toegestaan is. Subsidiair is verzocht om aan beslagene een geldelijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 36b, tweede lid, Sr. in samenhang met artikel 33c, tweede lid, Sr.
Op grond van het onderzoek in openbare raadkamer is voldoende vast komen te staan dat het inbeslaggenomene toebehoort aan beslagene. De in beslag genomen voorwerpen waren (en zijn) in strijd met de wet, meer in het bijzonder met artikel 20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De enkele omstandigheid dat een bestuursrechtelijke afdoening in omschreven gevallen op grond van een door de Minister vastgesteld en gepubliceerd sanctiekader (de Sanctiestrategie) voor het openbaar ministerie in de weg staat aan een strafrechtelijke afdoening, maakt daarmee nog niet dat de strafbepaling als zodanig niet vervallen of anderszins buiten toepassing geraakt.
Daarmee is vast komen te staan dat het ongecontroleerde bezit van deze in beslag genomen goederen in strijd is met de wet, maar ook met het algemeen belang. Bij dit alles betrekt deze rechtbank dat de rechtbank en het gerechtshof hebben bewezenverklaard dat de door beslagene ingevoerde voorwerpen gewasbeschermingsmiddelen betroffen waarvan de invoer in de Europese Unie is verboden, en dat beslagene daarvan niet is vrijgesproken.
De voorwerpen zijn derhalve vatbaar voor onttrekking aan het verkeer en de vordering is toewijsbaar.
Geldelijke vergoeding
Ingevolge de artikelen 36b, tweede lid, jo. 33c, tweede lid, Sr. kan de rechter een geldelijke vergoeding toekennen, indien degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren door de onttrekking aan het verkeer onevenredig zwaar wordt getroffen.
Vast staat dat de bestuursrechtelijke procedure gevolgd had moeten worden. Omdat de goederen in plaats daarvan op grond van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen zijn, zou dit onder bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn voor een vorm van vergoeding. Daarvan is sprake indien aannemelijk zou zijn gemaakt dat beslagene vermogensrechtelijk in een betere positie zou zijn geëindigd indien de bestuursrechtelijke procedure zou zijn gevolgd. Op dat punt merkt de rechtbank op dat de raadsman in zijn brief van 19 januari 2021 uiteen heeft gezet wat de gevolgen zouden zijn geweest van die bestuursrechtelijke procedure. Deze gevolgen zouden inhouden dat ook dan de goederen zouden zijn vernietigd, en daarnaast zouden de kosten van vernietiging op de beslagene verhaald zijn. De rechtbank stelt vast dat beslagene door een beslissing tot onttrekking aan het verkeer niet in een slechtere positie is gekomen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen grond(en) van billijkheid om tot enige vergoeding over te gaan.
Beslissing
De rechtbank wijst toe de vordering van de officier van justitie en verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 zending met diverse Chinese gewasbeschermingsmiddelen zijnde 20 pallets à 40 kartonnen dozen, in totaal 800 colli;
9 pallets zijnde: 8 pallets à 40 kartonnen dozen en 1 pallet à 30 kartonnen dozen verpakkingen met 4 jerrycans à 5 liter van het Chinese gewasbeschermingsmiddel Propiconazool 250 EC, in totaal 350 colli.
De rechtbank wijst af het verzoek tot toekenning van een geldelijke vergoeding aan beslagene.
Lees hier de volledige uitspraak.