Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer omdat verdachte suppletieaangiften heeft gedaan nadat zij wist dat Belastingdienst bekend was / zou gaan worden met onjuistheid van aangiften omzetbelasting
/Gerechtshof Amsterdam 19 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5616
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door het onjuist invullen van vele aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2012. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij deze strafbare feiten heeft gepleegd, terwijl zij als accountant/administratieconsulent werkzaam was. Door haar handelen heeft zij bewerkstelligd dat bij haar voor ruim € 50.000,00 te weinig belasting werd geheven.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – kort gezegd – dat de verdachte de bedoeling heeft gehad vóór 1 juni 2013 haar aangiften te herstellen en dat de verdachte er pas op 31 mei 2013 van op de hoogte is geraakt dat de Belastingdienst een boekenonderzoek zou gaan instellen.
Voor zover de raadsvrouw heeft bedoeld dat de verdachte gebruik heeft willen maken van de inkeerregeling zoals bedoeld in artikel 69, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen, door – tijdig – de suppletieaangiften over de jaren 2008 tot en met 2010 in te dienen, waardoor het openbaar ministerie voor deze onjuiste aangiften niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard, overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 4 juni 2013 bij de Belastingdienst zijn ingekomen suppletieaangiften met dagtekening 30 mei 2013 van de verdachte betreffende omzetbelasting over de jaren 2008 tot en met 2010. Uit een e-mailbericht van belastingdienst 1 , behandelfunctionaris bij de Belastingdienst, aan belastingdienst 2 , controlemedewerker bij de Belastingdienst, van 14 mei 2013 is gebleken dat belastingdienst 1 op diezelfde dag telefonisch contact heeft gehad met de verdachte, waarbij belastingdienst 1 een vooraankondiging voor een boekenonderzoek heeft gedaan. Verder staat in het e-mailbericht vermeld: “Bijzonderheden: balansschulden ob..invorderingsachterstand, 2012 geen omzet aangegeven.. blijkens bestand arjo via ip adres wel activiteiten. Tevens afwijkend aangifte gedrag”.
Gezien de inhoud van dit e-mailbericht over de inhoud van het telefoongesprek tussen belastingdienst 1 en de verdachte, heeft de verdachte, die toen accountant/administratieconsulent was, daartoe een opleiding heeft gevolgd en andere bedrijven ten aanzien van omzetbelastingproblematiek heeft geadviseerd, reeds op 14 mei 2013 de wetenschap gehad dat een boekenonderzoek 2012 zou worden gedaan en heeft zij toen redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit boekenonderzoek uitgebreid zou kunnen worden naar eerdere jaren dan 2012. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat uit haar administratie de oplopende schuld aan omzetbelasting naar voren komt. Naar het oordeel van het hof betekent dit dat de verdachte de suppletieaangiften heeft gedaan nadat zij wist dat de Belastingdienst bekend was of zou gaan worden met de onjuistheid van de eerdere aangiften omzetbelasting. Het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging wordt daarom verworpen.
Bespreking verweer
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte heeft verklaard dat zij over de periode 2008 tot en met 2012 op de aangiften omzetbelasting niet het juiste bedrag heeft ingevuld. Zij heeft in de periode bewust een te laag bedrag op de aangiften omzetbelasting ingevuld, omdat zij het bedrag dat zij aan de Belastingdienst was verschuldigd, niet kon voldoen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 160 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.