Verzoek ex art. 591a Sv. Doorwerking arrest Hoge Raad: Kosten raadsman van verzoeker voldaan door rechtspersoon, geen beletsel voor toekenning vergoeding.
/Rechtbank Rotterdam 10 juli 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6406
Op 2 mei 2018 is ingediend een verzoekschrift met verzoeken op grond van artikel 591a Sv.
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ‘s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen verzoeker als verdachte, bestaande uit de kosten van de raadsman van €51.818,59;
kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift ter hoogte van het forfaitaire bedrag van €280 en bij een behandeling en nadere toelichting in raadkamer ter hoogte van het forfaitaire bedrag van €550.
Feiten
In het opsporingsonderzoek naar de verdenking van mogelijk strafbaar handelen van de verzoeker zijn naast verdachte ook Naam bedrijf 2 en Naam bedrijf 1 als verdachte aangemerkt. De strafzaken tegen de beide rechtspersonen zijn op 7 november 2016 geseponeerd op de grond dat de feitelijk leidinggever dient te worden vervolgd (sepotcode 59).
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 28 februari 2018, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op 15 maart 2018 onherroepelijk geworden.
De facturen voor de in de strafzaak van verzoeker verleende rechtsbijstand zijn op Naam gesteld van Naam bedrijf 2.
Standpunt officier van justitie
De officier van Justitie heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, omdat niet is komen vast te staan dat de verzoeker de drager van de kosten is. Subsidiair is aangevoerd dat slechts de kosten van de raadsman van na de datum waarop de strafzaken van Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 2 werd geseponeerd, voor vergoeding in aanmerking komen.
Het verzochte bedrag van €550 voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift komt voor toewijzing in aanmerking.
Standpunt verzoeker
De raadsman heeft gepersisteerd tot vergoeding van alle kosten voor de noodzakelijke verdediging. Daartoe is aangevoerd dat alle kosten zijn gemaakt in de strafzaak tegen de verzoeker en dat de nota’s op Naam van Naam bedrijf 2 zijn gericht hier niets aan af doet. De facturen voor de verleende rechtsbijstand zijn door de B.V. betaald, maar vervolgens – via Naam bedrijf 3 – via de rekening-courantverhouding doorbelast aan verzoeker. Deze doorbelasting is vastgelegd in de betreffende grootboekrekeningen. De kosten voor rechtsbijstand inclusief BTW zijn volledig ten laste gekomen van verzoeker.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – op grond van artikel 591a juncto artikel 90 Sv – in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak
Op grond van het strafdossier, de door de verzoeker overgelegde facturen en overige administratieve stukken staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de opgevoerde kosten voor rechtsbijstand (onder meer) zijn gemaakt in de strafzaak tegen de verzoeker. De rechtbank ziet geen aanleiding om alleen de rechtsbijstandskosten in aanmerking te nemen die zijn gemaakt nadat de strafzaken tegen de rechtspersonen waren geseponeerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raadsman zich op 18 september 2014 als raadsman voor (onder meer) de verzoeker heeft gesteld en de verzoeker op 23 september 2014 meermaals als verdachte in zijn strafzaak is gehoord.
De door de raadsman opgevoerde tijdsbesteding is gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak (omvangrijk onderzoek naar faillissementsfraude) niet als bovenmatig aan te merken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze kosten voor rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de facturen zijn gericht aan Naam bedrijf 2 en niet aan de verzoeker.
In het arrest van de Hoge Raad van 4 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1428) op het cassatieberoep in het belang der wet is de vraag aan de orde geweest of slechts dan tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand kan worden overgegaan in de situatie waarin de verzoeker zelf de kosten van rechtsbijstand heeft moeten dragen of zal moeten dragen.
Dit arrest houdt ten aanzien van artikel 591a, tweede lid, Sv in:
“In HR 1 mei 1973, ECLI:NL:HR:1973:AB3408, NJ 1973/355 is deze bepaling aldus uitgelegd dat zij plaats laat voor het toekennen van een tegemoetkoming in (thans: vergoeding van) de door een gewezen verdachte geleden of verschuldigde kosten van een raadsman indien de gewezen verdachte krachtens een rechtsbijstandsverzekering op de verzekeraar een vordering tot vergoeding van die kosten heeft. Er bestaat geen goede grond anders te oordelen indien de gewezen verdachte op grond van een andere rechtsverhouding zo een vordering heeft op een derde, bijvoorbeeld zijn werkgever. Aan toekenning van een vergoeding staat evenmin in de weg dat de rechtsbijstandskosten door die derde worden gedragen.”
De rechtbank verstaat deze overweging aldus dat voor de vraag of kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, Sv voor vergoeding in aanmerking komen niet van belang is door wie deze kosten daadwerkelijk worden gedragen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door de verzoeker gedeclareerde kosten voor rechtsbijstand in principe voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de rekeningen door de raadsman aan Naam bedrijf 2 zijn gefactureerd en niet aan de verzoeker, brengt evenwel wel mee dat het uit te keren bedrag dient te worden verminderd met de in rekening gebrachte BTW (21%). De rechtspersoon heeft de BTW immers bij de Belastingdienst kunnen terugvragen. Niet aannemelijk is geworden dat, zoals door de raadsman van de verzoeker zonder nadere onderbouwing is betoogd, ten aanzien van deze rekeningen een fiscale aftrekbeperking van toepassing was.
Gelet op het voorgaande zal aan de verzoeker voor de rechtsbijstandkosten in zijn strafzaak een bedrag van €42.825,28 worden toegekend.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen, indienen en behandelen verzoekschrift
Het verzoek ziet tevens op de vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 591a Sv ingediende verzoekschrift.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor deze kosten een vergoeding van €550 toe te kennen.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 591a Sv een totale vergoeding van €43.375,28 (€42.825,28 + €550) worden toegekend.
Lees hier de volledige uitspraak.