Verzoek schadevergoeding ex art. 533 Sv afgewezen voor deel dat ziet op EUR 20.000 contant betaalde aan Moszkowicz door ontbreken specificatie
/Rechtbank Rotterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2843
De verzoeker is in de strafzaak van 25 maart 2008 tot 28 maart 2008 in verzekering gesteld op verdenking van fraude. Aansluitend heeft hij tot en met 27 juni 2008 in voorlopige hechtenis verbleven. In deze periode zijn de verzoeker gedurende 50 dagen beperkingen opgelegd.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 16 december 2015, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Op 15 juli 2019 heeft de officier van justitie het door hem ingestelde hoger beroep tegen de strafzaak ingetrokken, waardoor het vonnis onherroepelijk is geworden.
Verzoek
Het verzoek op de voet van artikel 533 Sv strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van €118.905,56 bestaande uit:
een bedrag van €8.685 maal factor 2 = €17.370 als vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest;
een bedrag van €3.000 als vergoeding voor materiële schade (medische kosten) als gevolg van het voorarrest;
een bedrag van €81.248,30 managementfee inclusief BTW en met wettelijke rente (€77.491,68 exclusief BTW en met wettelijke rente) en;
een bedrag van €12.000 aan gederfd netto salaris, vermeerderd met wettelijke rente een bedrag van €17.287,26.
Gesteld is dat er gronden van billijkheid zijn om een hogere dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen voor de geleden immateriële schade als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker heeft door de detentie aantoonbare psychische en lichamelijke klachten opgelopen. Hij kampt met rug-, nek- en darmklachten en er is een angststoornis met depressieve klachten vastgesteld.
Daarnaast is een deel van het eigen risico voor medische kosten in de periode na de detentie opgevoerd. Ter onderbouwing van het gederfde inkomen (managementfee) is een uittreksel van de kamer van koophandel overgelegd waaruit blijkt dat de verzoeker enig aandeelhouder van Naam Bedrijf 1 is.
Voorts is verzocht op de voet van artikel 530 Sv dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor:
kosten voor de noodzakelijke verdediging, gevoerd in de strafzaak tegen de verzoeker als verdachte van €20.000;
kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen en indienen van de verzoekschriften ter hoogte van het forfaitaire bedrag van €550.
De verzoeker werd bij de eerste raadkamer gevangenhouding op basis van een toevoeging bijgestaan door mr. Bosch. Toen de verzoeker in beperkingen in voorlopige hechtenis zat heeft zijn familie mr. A. Moszkowicz benaderd en de opdracht gegeven de verzoeker juridisch bij te staan. Mr. Moskowicz heeft de verzoeker bijgestaan bij de tweede raadkamer gevangenhouding. De familie heeft het kantoor €20.000 contant betaald. De verzoeker heeft nooit een specificatie van de werkzaamheden van mr. Moszkowicz ontvangen. In 2012 heeft de verzoeker zich tot mr. Verloop gewend voor rechtsbijstand. Ondanks verschillende pogingen van mr. Verloop heeft het huidige kantoor Moszkowicz advocaten in de administratie geen stukken kunnen vinden over de voorschotbetaling.
Standpunt officier van justitie
Wat betreft de immateriële schade ten gevolge van het voorarrest is er geen aanleiding om van de forfaitaire vergoedingsbedragen af te wijken en daarom is toewijzing van het standaardbedrag voor het voorarrest van €8.685 billijk. Voorts acht de officier van justitie het nettobedrag van het maandloon à €3.000 maal 4 toewijsbaar, totaal €12.000. Daarnaast meent de officier van justitie dat, gelet op de overgelegde onderbouwing, de managementfee à €8.330 maal 4 totaal €33.320 toewijsbaar is. De toekenning van de wettelijke rente over de gederfde inkomsten valt niet onder de reikwijdte van artikel 533 Sv en dient daarom afgewezen te worden.
Ten aanzien van het op de voet van artikel 530 Sv gedane verzoek is de officier van justitie van mening dat de kosten gemaakt door mr. Moszkowicz onvoldoende onderbouwd zijn en afgewezen dienen te worden. Subsidiair heeft de officier van justitie ter zitting geconcludeerd tot een schatting naar billijkheid door de rechtbank van deze kosten. De kosten gemaakt voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift zijn toewijsbaar, aldus de officier van justitie. Samengevat stelt de officier van justitie zich aldus op het standpunt dat een bedrag van €54.005 kan worden toegewezen en daarnaast het forfaitaire bedrag van €550 voor het indienen van het verzoekschrift.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 533 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv (oud 90 Sv) plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis voldoende verdenking tegen de verzoeker was om die dwangmiddelen te rechtvaardigen.
Immateriële schade
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. De volgende vraag is wat de hoogte van de compensatie moet zijn.
Op basis van de tarieven, zoals die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) worden voorgestaan, heeft de verzoeker recht op de volgende vergoedingen:
inverzekeringstelling 3 dagen x €105 €315
voorlopige hechtenis met beperkingen 50 dagen x €105 €5.250
voorlopige hechtenis zonder beperkingen 39 dagen x €80 €3.120-totaal €8.685
De forfaitaire vergoeding voor het ondergane voorarrest biedt compensatie voor de immateriële schade die men daarvoor in het algemeen lijdt. Voor toekenning van een hogere vergoeding is slechts plaats indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de vrijheidsbeneming voor de verzoeker als verdachte grotere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten die ter zake van gelijkluidende verdenkingen preventief worden gehecht.
Niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat dit een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Door de verzoeker is gesteld dat zijn psychische en lichamelijke klachten veroorzaakt dan wel verergerd zijn door het voorarrest. Ter zitting heeft de verzoeker naar voren gebracht dat hij voorafgaand aan de detentie rug- en nekklachten had en ook een periode last had van slaapproblemen. In maart 2009 is bij verzoeker een angststoornis met depressieve klachten vastgesteld. De rechtbank kan echter onvoldoende vaststellen dat deze klachten het directe gevolg zijn geweest van het voorarrest. De lichamelijke klachten waren immers voor de detentie al aanwezig. Weliswaar ligt het in de rede dat de duur van het strafproces als zodanig en daarmee de lange verdenking jegens de verzoeker mede tot psychische belasting heeft geleid. Maar artikel 533 Sv biedt geen basis voor vergoeding van schade die als gevolg van de strafzaak als zodanig is ontstaan, maar slechts van schade “ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis”.
Hoewel de rechtbank ervan uitgaat dat het voorarrest voor de verzoeker ongetwijfeld veel impact heeft gehad, maakt dat niet dat de vrijheidsbeneming voor verzoeker grotere gevolgen heeft gehad dan voor andere verdachten in vergelijkbare zaken. Voor toekenning van een hogere vergoeding ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande zal aan de verzoeker voor geleden immateriële schade een vergoeding ter hoogte van het forfaitaire bedrag van €8.685 worden toegekend en zal het verzoek voor het overige worden afgewezen.
Loonderving en wettelijke rente over loonderving
Verzocht is om toekenning van een vergoeding voor vier maanden loonderving betreffende €7.000 managementfee per maand, te verhogen met de BTW daarover. Dit komt op een totaalbedrag van €33.332. Daarnaast is verzocht het misgelopen nettoloon vanuit Naam Bedrijf 2 €3.000 per maand voor 4 maanden te vergoeden.
De rechtbank ziet gronden van billijkheid om aan de verzoeker de vier maanden gemiste netto inkomsten toe te kennen. Dit betreft €7.000 per maand aan managementfee - waarbij het verzochte bedrag aan BTW door de verzoeker niet hoeft te worden afgedragen en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt - en €3.000 per maand aan nettoloon. Voor vier maanden komt daarmee het totaal te vergoeden bedrag aan gederfde inkomsten op €40.000.
Verzocht is om de wettelijke rente over de periode 25 maart 2008 tot en met 9 maart 2021 over het bedrag van de gederfde inkomsten toe te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 533 Sv geen grondslag biedt om de wettelijke rente toe te kennen. Evenmin is er een wettelijke grondslag om artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, dat van toepassing is op privaatrechtelijke rechtsverhoudingen, hier naar analogie toe te passen. Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, brengen gronden van billijkheid echter wel met zich mee dat een inflatiecorrectie dient plaats te vinden ten aanzien van de in 2008 geleden loonderving. Dit gelet op de uitzonderlijk lange duur voordat het vonnis in eerste aanleg is uitgesproken, waarna vervolgens pas na vier jaar het hoger beroep door de officier van justitie is ingetrokken. Dat het zo lang heeft geduurd voordat de strafzaak tot een definitief einde is gekomen, is grotendeels het gevolg van omstandigheden die buiten de verzoeker liggen.
De rechtbank zal gelet op voorgaande op grond van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde inflatiecijfers met toepassing van de inflatiecalculator de gederfde inkomsten corrigeren naar 9 maart 2021 en vaststellen op een bedrag van €49.343,87.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 533 Sv een schadevergoeding ter hoogte van €58.028,87 (€8.685 + €49.343,87) worden toegekend.
Verzoek artikel 530 Sv
Kosten voor noodzakelijke verdediging in strafzaak
Verzocht is om vergoeding van het honorarium van mr. Moszkowicz. De rechtbank heeft oog voor de problemen van de verzoeker die geconfronteerd wordt met de bijzondere situatie dat deze advocaat geen specificatie van de werkzaamheden heeft verstrekt en dat de administratie hiervan niet (meer) beschikbaar is. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat onder andere deze manier van werken, met onvoldoende gedocumenteerde contante betalingen door cliënten, uiteindelijk tot schrapping van het tableau van deze advocaat heeft geleid. Hoe wrang dat in dit geval voor de verzoeker ook is, leidt dat er echter toe dat niet kan worden vastgesteld of de betreffende advocaat ten behoeve van de verzoeker in het kader van de onderhavige strafzaak werkzaamheden heeft verricht en wat voor werkzaamheden dit waren. Evenmin kan worden getoetst of de door hem in rekening gebrachte kosten billijk zijn. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het verzoek de taak om gronden van billijkheid te toetsen ten aanzien van kosten die zijn gemaakt voor de noodzakelijke verdediging in de strafzaak en dient daarbij uit te gaan van voldoende aantoonbare feiten en omstandigheden. Nu de kosten gemaakt door mr. Moszkowicz onvoldoende zijn onderbouwd, kan de rechtbank deze niet toetsen en zal het verzoek ten aanzien van deze kosten worden afgewezen. Voor een schatting van deze kosten ziet de rechtbank zonder verdere onderbouwing evenmin ruimte.
Kosten rechtsbijstand voor opstellen en indienen verzoekschriften
Verzocht is om vergoeding van kosten voor het opstellen en indienen van de op grond van artikel 533 Sv en 530 Sv ingediende verzoekschriften.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen en indienen van de op grond van artikel 533 en 530 Sv ingediende verzoekschriften de forfaitaire vergoeding toe te kennen.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 530 Sv een vergoeding van €550 worden toegekend.
Lees hier de volledige uitspraak.