Voorwaardelijke taakstraf van 80 uren voor feitelijk leidinggeven aan het (medeplegen van) opzettelijk niet doen van belastingaangiften
/Rechtbank Amsterdam 10 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9942
Verdachte heeft zich als feitelijk leidinggever niet gehouden aan de fiscale verplichtingen die op naam bedrijf rustten. Doordat verdachte over 2011 geen aangifte vennootschapsbelasting heeft gedaan, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om de precieze belastingverplichtingen van naam bedrijf over dat jaar vast te stellen. Het onjuist doen van de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012 had als gevolg dat ten onrechte geen belasting in rekening is gebracht aan naam bedrijf.
Tenlastelegging
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan naam bedrijf. naam bedrijf ) bij het plegen van belastingfraude. De beschuldigingen zijn ten laste gelegd als:
Het opzettelijk niet doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven; en
Het opzettelijk onjuist doen van aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2012, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van feit 1. De raadsman vindt feit 2 niet bewezen. Verdachte wist niet dat in het eerste kwartaal van 2012 omzet was behaald, zodat naam bedrijf niet opzettelijk onjuist aangifte heeft gedaan en verdachte niet het opzet had op het feitelijk leidinggeven aan dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat naam bedrijf. beide tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en dat verdachte aan die feiten feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Bedrijfsstructuren
Verdachte kocht via Stichting naam stichting bedrijven waarin niets meer gebeurde met de bedoeling deze bedrijven op te schonen en later met winst te verkopen. Eén van de bedrijven die naam stichting heeft gekocht is naam bedrijf.
Naam stichting is sinds 7 maart 2012 bestuurder en enig aandeelhouder van naam bedrijf. Verdachte was bestuurder van naam stichting in de periode van 11 november 2010 tot 7 juli 2012. Vanaf 7 juli 2012 is naam bedrijf 2 de bestuurder van naam stichting. Verdachte is op zijn buurt vanaf 5 juli 2012 bestuurder van naam bedrijf 2.
Verdachte verklaarde over naam stichting dat hij voor de door naam stichting gekochte bedrijven de aangiften omzetbelasting doet. Hij verklaarde ook dat er aangiften voor de vennootschapsbelasting voor deze bedrijven gedaan moeten worden, maar dat hij dat niet kan doen.
Een andere vennootschap die van belang is in dit dossier is naam bedrijf 3 is opgericht op 1 mei 2011 en naam bedrijf 4 was vanaf de oprichting tot 11 december 2012 beherend vennoot. naam bedrijf 5) is vanaf 3 april 2013 vennoot. Verdachte is vanaf 3 april 2013 directeur naam bedrijf 3 naam bedrijf 3 en naam bedrijf 4 zijn beide vennootschappen die door verdachte zijn gekocht. Verdachte is daarbij aangesteld als directeur van naam bedrijf 4.
Verdachte verklaarde ook dat hij directeur is van naam bedrijf 3 de rechtbank begrijpt: naam bedrijf 3.
Het niet doen van aangifte vennootschapsbelasting 2011 (feit 1)
Uit de systemen van de Belastingdienst blijkt onder meer het volgende. Naam bedrijf is uitgenodigd tot het doen van een definitieve aangifte over het jaar 2011. Deze uitnodiging is gedagtekend op 1 maart 2012. Op 31 mei 2012 is uitstel verleend tot 1 mei 2013. Dit uitstel is op 3 december 2012 ingekort tot 1 februari 2013. Vervolgens is een op 7 maart 2013 gedateerde herinnering verstuurd, met als uiterste reactiedatum 21 maart 2013. Tot slot is een op 9 april 2013 gedateerde aanmaning verstuurd met als uiterste reactiedatum 23 april 2013. Het uitstel is gevraagd door naam bedrijf 3. Op 25 november 2014 was nog geen vennootschapsbelastingaangifte ontvangen over het jaar 2011.
Onjuiste aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2012 (feit 2)
Onjuiste aangifte
Op 7 mei 2012 is de aangifte van naam bedrijf voor de omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2012 door de Belastingdienst ontvangen. De aangifte houdt in dat geen sprake is van omzet en dat geen omzetbelasting verschuldigd is. De aangifte is namens naam bedrijf door naam bedrijf 3 gedaan.
Aan de akte van levering van de aandelen van naam bedrijf aan naam stichting is een tussentijds verslag gehecht waarin een balans per 2 maart 2012 is opgenomen. Dit verslag houdt onder meer in dat per 2 maart 2012 sprake is van een onverdeeld resultaat van € 3.616,-. Uit bankafschriften van naam bedrijf blijkt dat in de periode van 5 januari 2012 tot en met 2 maart 2012 diverse geldbedragen worden ontvangen met omschrijvingen die wijzen op facturen uit 2012.
De rechtbank leidt uit deze gegevens af dat naam bedrijf in het eerste kwartaal van 2012 omzet heeft gedraaid en daarbij een positief resultaat heeft geboekt. Dit brengt mee dat de namens naam bedrijf ingediende nihilaangifte onjuist is.
Opzettelijk onjuiste aangifte
De rechtbank acht ook bewezen dat de aangifte omzetbelasting opzettelijk onjuist is gedaan.
Verdachte is (middellijk) bestuurder van zowel naam bedrijf als naam bedrijf 3. Uit het dossier – in het bijzonder uit de verklaring van verdachte – blijkt niet van andere betrokkenen bij deze rechtspersonen nadat naam stichting de aandelen van naam bedrijf geleverd kreeg. Dit brengt mee dat de wetenschap die aan deze rechtspersonen kan worden toegeschreven, de wetenschap van verdachte is.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet wist dat naam bedrijf in het eerste kwartaal van 2012 omzet heeft gedraaid en dat verdachte er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat de aangifte juist is ingediend.
Op basis van het genoemde tussentijdse verslag kan vastgesteld worden dat er omzet is behaald in 2012. Dit tussentijdse verslag is op de verschillende pagina’s voor akkoord geparafeerd. Die parafen vertonen grote gelijkenis met de parafen die door verdachte onder zijn getuigenverhoor zijn gezet. De parafen onder het verhoor van verdachte bevatten een zekere variatie. De parafen onder het tussentijds verslag zijn niet volledig identiek aan de parafen onder het verhoor, maar vallen wat de rechtbank betreft wel binnen de variatie van die parafen. Hieruit blijkt dan ook dat verdachte de parafen onder het tussentijds verslag heeft gezet en dus bekend is geweest met de inhoud daarvan, inclusief de omstandigheid dat over de eerste maanden van 2012 een positief resultaat is behaald.
Het alternatief, dat een ander de paraaf van verdachte valselijk heeft gezet onder het tussentijds verslag, is onvoldoende aannemelijk geworden. Daar komt bij dat verdachte zelf niet heeft verklaard dat dit niet zijn paraaf is. Tijdens een verhoor van verdachte is het tussentijds verslag wel aan verdachte getoond en is hem gevraagd of hij zijn handtekening herkent. Verdachte heeft zich toen beroepen op zijn zwijgrecht.
Strekkingsvereiste
Wanneer het niet doen of onjuist doen van aangiften ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is sprake van een strafverzwarende omstandigheid. Aan dit strekkingsvereiste is voldaan indien de bewuste gedraging naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven.
Bij feit 2 bestaat hierover geen twijfel; het ten onrechte niet opgeven van belastbare omzet is een gedraging die teweeg kan brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Bij het niet doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting (zoals bij feit 1 ten laste gelegd) is daarvan in het algemeen ook sprake.
De rechtbank heeft op zitting aan de orde gesteld dat uit een tussentijds verslag van naam bedrijf kan blijken dat over het jaar 2011 naast een onverdeeld resultaat ook sprake was van een hogere post te delgen verliezen. De summiere informatie uit het tussentijdse verslag is evenwel onvoldoende om te oordelen dat de aangifte die naam bedrijf niet heeft gedaan in zijn algemeenheid niet geschikt is om teweeg te brengen dat onvoldoende belasting wordt geheven. Ook bij feit 1 is daarom voldaan aan het strekkingsvereiste.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat naam bedrijf over 2011 geen vennootschapsbelastingaangifte heeft gedaan.
De rechtbank acht ook bewezen dat door naam bedrijf 3 namens naam bedrijf over het eerste kwartaal van 2012 een onjuiste aangifte omzetbelasting is gedaan. Daarbij is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen naam bedrijf en naam bedrijf 3, doordat verdachte als (middellijk) bestuurder van naam bedrijf naam bedrijf 3 de aangifte heeft laten doen, waarvan naam bedrijf 3, door verdachte als (middellijk) bestuurder, wist dat die onjuist was.
Feitelijk leidinggeven
Verdachte heeft verklaard dat hij degene is die de aangiften omzetbelasting doet van de bedrijven die naam stichting overneemt. Hij heeft ook verklaard dat er aangiften vennootschapsbelasting gedaan moeten worden, maar dat hij dat niet kan doen, omdat hij niet over de informatie zou beschikken. Verdachte is echter de enige betrokkene bij naam bedrijf, naam stichting en naam bedrijf 3.
Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door naam bedrijf gepleegde strafbare feiten.
Bewezenverklaring
Feit 1: feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon;
Feit 2: feitelijk leiding geven aan medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Strafoplegging
voorwaardelijke taakstraf van 80 uren
Lees hier de volledige uitspraak.