Toewijzing vordering voorlopige maatregel ex art. 29 WED

Rechtbank Overijssel 6 december 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:4942

De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de economische raadkamer onverwijld zal overgaan tot het bevelen van een voorlopige maatregel aan verdachte, inhoudende de gehele stillegging van de onderneming van verdachte.

De officier van justitie heeft haar vordering gegrond op de stelling dat tegen verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen in die zin dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, waaronder die zoals bedoeld in artikel 1.7 aanhef onder d, e en f Besluit houders van dieren juncto artikel 2.2 lid 10 onder d Wet dieren juncto artikel 1 onder 2° WED en artikel 3.22 lid 1 Regeling dierlijke producten juncto artikel 3.3 Wet dieren juncto artikel 1a onder 3° WED.

Daarnaast vereist het belang dat door de vermoedelijk overtreden voorschriften wordt beschermd, te weten dierenwelzijn, een onmiddellijk ingrijpen.

Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht. Zij heeft zich ten aanzien van de ernstige bezwaren en de vraag of onmiddellijk ingrijpen is vereist gerefereerd aan het oordeel van de economische raadkamer. De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat haar cliënt zich niet herkent in de inhoud van het proces-verbaal van de NVWA.

De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de vordering te beperken tot het zich onthouden van het verrichten van handelingen in het bedrijf. Dit omdat haar cliënt er financieel belang bij heeft dat hij zijn land en stallen aan anderen ter beschikking kan stellen. Daarnaast vraagt de raadsvrouw de duur van de voorlopige matregel te beperken tot drie maanden, nu zij heeft begrepen dat de zaak binnen die termijn op zitting staat.

Beoordeling

Wettelijk kader

Artikel 29 van de WED schrijft voor dat de rechtbank vóór de behandeling ter terechtzitting een voorlopige maatregel kan bevelen indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen. De rechtbank kan een voorlopige maatregel zowel op vordering van de officier van justitie als ambtshalve bevelen. Eén van de mogelijk te bevelen voorlopige maatregelen, die de officier van justitie in deze zaak heeft gevorderd, betreft de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de verdachte, waarin het economische delict wordt vermoed te zijn begaan.

Ernstige bezwaren?

Veroordeling van 2 september 2019

Op 2 september 2019 is verdachte door de Rechtbank Overijssel veroordeeld omdat hij zich bij herhaling heeft schuldig gemaakt aan een economisch delict door op 28 maart 2017 en in de periode van 5 februari 2018 tot en met 5 maart 2018 niet de zorg te verlenen aan zijn runderen die op grond van de geldende wet- en regelgeving is vereist. Een aantal runderen had geen droge en schone ligplaats en moest in hun eigen urine en mest staan en liggen. Ook hadden de runderen dikwijls geen beschikking over voldoende water. De gevolgen hiervan kwamen tot uitdrukking in hun lichamelijke conditie. Aan verdachte is onder meer als bijkomende straf de voorwaardelijke stillegging van de onderneming opgelegd voor de duur van één jaar, met een proeftijd van drie jaren.

Bevindingen van de NVWA

Op 25 november 2019 heeft bij de onderneming van verdachte, gevestigd aan de adres, een inspectie plaatsgevonden. Deze controle is uitgevoerd door twee ambtenaren van de NVWA en een toezichthoudend dierenarts. Hierbij tellen de verbalisanten zestien runderen in stal 1, zestien runderen in stal 2 en 33 runderen in de weide.

De verbalisanten zien in de eerste en tweede stal dat de ligboxen zijn vervuild met oude en verse mest en urine. Hierdoor zijn de klauwen en vacht van de runderen vervuild. Verder stellen de verbalisanten vast dat sommige ligplaatsen kapot zijn en losliggen, waardoor een vlakke ondergrond ontbreekt. De runderen kunnen daardoor niet over een schone, droge en comfortabele ligplaats beschikken. Het betreft, meer specifiek, 38 runderen die geen toereikende behuizing hebben onder voldoende hygiënische omstandigheden.

Ook constateren de verbalisanten dat vrijwel geen één van de runderen in de stallen en weide een goede voedingsconditie heeft. Aan de scherp uitstekende ruggengraten, ribben en heupbeenderen is te zien dat de runderen erg mager zijn. Zo staan in de tweede stal negen runderen die volgens de stallijst één tot anderhalf jaar oud zijn. Volgens de verbalisanten is, gelet op de algehele ontwikkeling van deze runderen en aan hun lichaamsverhoudingen, te zien dat deze runderen ernstig zijn achtergebleven in hun ontwikkeling. Zowel in de eerste als in de tweede stal zien de verbalisanten dat de voergang is bedekt met een laagje gehakselde maisrestanten. De mais is op veel plaatsen vervuild met mest en urine. Ook de weide is volledig kaalgevreten. De verbalisanten zien over een lengte van ongeveer tien meter dat de voerplaats geheel schoon is gevreten. Zij hebben geen aanwijzingen waaruit blijkt dat de runderen ander voedsel dan gehakselde mais krijgen toegediend. Volgens de verbalisanten is een rantsoen van alleen of voornamelijk mais te eenzijdig, omdat het onvoldoende eiwitten bevat. De verbalisanten leiden uit dit alles af dat de runderen niet een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer krijgen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van deze dieren.

Volgens de verbalisanten schort het bovendien aan een goede watervoorziening. Zo hebben de runderen in de eerste stal slechts de beschikking over één waterbak. Het water in deze bak is vies en de bodem is bedekt met een dikke laag deels rottende voerresten. In de tweede stal zijn alle hokken weliswaar van drinkbakjes voorzien, maar deze bakken zijn leeg en droog. Als een verbalisant daarop bij alle bakken de werking van de klepels en nippels controleert, constateert hij dat er geen water in de bakken loopt. Hij veronderstelt dat de watertoevoer is afgesloten. Verder nemen de verbalisanten waar dat runderen drinken van plassen urine, mestvocht of modder.

Bij het betreden van de eerste stal ruiken de verbalisanten een penetrante geur die zij herkennen als de geur van rottende kadavers. Zij zien in de stal, en later ook in de tweede stal, meerdere hopen stro en/of mest liggen. De verbalisanten komen tot de ontdekking dat onder deze hopen kadavers van in totaal tien runderen verborgen zijn. Ook treffen zij een kadaver aan in de weide. Zij zien aan de staat van de kadavers dat de runderen al meerdere dagen dood zijn. Dit terwijl er geen aangifte is gedaan van de aanwezigheid van kadavers van landbouwhuisdieren.

Uiteindelijk worden alle 71 runderen van het bedrijf van verdachte vervoerd en overgebracht naar een opvangstal.

Bevindingen van de dierenarts

De dierenarts onderschrijft de constateringen van de verbalisanten van de NVWA en is van mening dat de gezondheid en/of het welzijn van de dieren is benadeeld. Volgens de dierenarts heeft verdachte, als houder van de runderen, de runderen de nodige verzorging onthouden. Zorg omvat immers water, voer, huisvesting en (medische) zorg en op al deze punten zijn ernstige tekortkomingen vastgesteld. Er was niet één dier dat onder acceptabele omstandigheden gehouden en verzorgd werd, aldus de dierenarts. Als deze runderen nog langer onder de hoede van deze veehouder zouden verblijven, zou het sterftegetal van de dieren stijgen. De dierenarts benadrukt dat deze situatie, gezien de controlehistorie, geen incident, maar een structureel probleem betreft.

De economische raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat voldoende is gebleken dat sprake is van ernstige bezwaren die nopen tot het treffen van de voorlopige maatregel tot de gehele stillegging van de onderneming van verdachte.

Onmiddellijk ingrijpen vereist?

Uit het voorgaande blijkt dat bij de onderneming van verdachte bij herhaling sprake is van een situatie waarbij de gezondheid en het welzijn van de runderen ernstig wordt bedreigd.

De economische raadkamer is op grond daarvan van oordeel dat de belangen die door de vermoedelijk overtreden voorschriften worden beschermd, te weten de belangen ten aanzien van een goede zorg voor de gezondheid en het welzijn van vee in de agrarische sector, in dit geval een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken.

De economische raadkamer neemt daarbij in aanmerking dat ten aanzien van het bedrijf van verdachte bij herhaling is gebleken van genoemde overtredingen in het kader van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren en dat ondanks waarschuwingen en een veroordeling tot een voorwaardelijke stillegging van de onderneming, verbeteringen zijn uitgebleven.

Conclusie

De economische raadkamer is ten aanzien van de onderneming van verdachte van oordeel dat sprake is van een zodanig klemmende situatie dat het opleggen van een voorlopige maatregel tot gehele stillegging van de onderneming geboden is. Er is sprake van ernstige bezwaren tegen verdachte en zijn onderneming en de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, vereisen een onmiddellijk ingrijpen.

Nu de economische raadkamer heeft vernomen dat met partijen nog geen zittingsdatum is afgestemd voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, zal zij zekerheidshalve een termijn voor de duur van zes maanden verbinden aan de stillegging van de onderneming van verdachte. De economische raadkamer heeft van de verkeerstoren vernomen dat met partijen inmiddels een zittingsdatum is afgestemd voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, te weten 27 februari 2020 om 09:00 uur. Omdat de uitspraakdatum in die situatie buiten de door de raadsvrouw voorgestelde termijn van drie maanden valt, zal de economische raadkamer zekerheidshalve een termijn voor de duur van zes maanden verbinden aan de stillegging van de onderneming van verdachte. Reeds gelet op de ernst van de situatie en de relatief beperkte termijn tot reeds geplande zitting, ziet de economische raadkamer geen aanleiding om de omvang van de stillegging te beperken, zoals de advocaat heeft betoogd.

De economische raadkamer wijst toe de vordering voorlopige maatregel ex artikel 29 WED, beveelt de gehele stillegging van de onderneming van verdachte met ingang van 6 december 2019 voor de duur van zes maanden en gelast dat deze voorlopige maatregel onverwijld aan verdachte zal worden betekend.

Deze beschikking is op de voet van artikel 31 WED dadelijk uitvoerbaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^