Voorwaardelijke verzoeken i.v.m. intern fraudeonderzoek: aan welke eisen moet een dergelijk verzoek voldoen?
/Hoge Raad 9 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:551
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden wegens:
Feit 1 primair: valsheid in geschrift
Feit 2 primair: valsheid in geschrift
Feit 3: verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft
Middel
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof niet heeft beslist op twee voorwaardelijke verzoeken die de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2021 heeft gedaan.
Beoordeling Hoge Raad
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2021 heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Feit 1
Ik verzoek u cliënte van het onder 1 ten laste gelegde vrij te spreken. De e-mail die cliënte vervalst zou hebben, betreft de e-mail op pagina 61 van het dossier. (...)
[B] stelt dat de betreffende e-mail gemanipuleerd moet zijn en dus vals is. In het dossier is het interne onderzoek van [B] integraal overgenomen. Hiernaar is door de politie geen objectief onderzoek gedaan. Het had op de weg van de politie en/of het Openbaar Ministerie gelegen [C] te benaderen en hiernaar onderzoek te (laten) doen in plaats van klakkeloos uit te gaan van de verklaring en de stukken van [B] . Dit geldt te meer daar cliënte stelt dat de e-mail niet van haar hand afkomstig is en [B] stelt van wel. In die zin is het dus een één tegen één situatie. [C] zou een brief hebben gestuurd naar [B] waaruit zou volgen dat de e-mail vals is, maar die brief is door [B] ingebracht en is dus niet rechtsreeks afkomstig van [C] . Het voorgaande klemt te meer nu cliënte in haar politieverhoren reeds heeft aangegeven dat juist sprake is van frauduleus handelen van de zijde van [B] . Er is geen enkel bewijs dat cliënte degene is geweest die deze e-mail heeft vervaardigd. Deze stelling berust enkel op aannames. De omstandigheid dat het rekeningnummer van cliënte is vermeld in de e-mail, kan een aanwijzing zijn dat cliënte betrokken is geweest bij de e-mail, maar dat hoeft niet. Er zijn tal van andere mogelijkheden denkbaar, waaronder de mogelijkheid die cliënte heeft opgeworpen dat [B] haar eruit wilde werken omdat zij misstanden binnen [B] aan de kaak stelde. Er is geen direct bewijs voorhanden, waaruit volgt dat cliënte de e-mail heeft opgemaakt.
Samengevat geldt dat:
1) niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de e-mail vals is, daar er geen objectief politieonderzoek is gedaan bij de daarop vermelde afzender: [C] ;
2) indien wel zou kunnen worden vastgesteld dat de e-mail vals is, kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat cliënte de e-mail heeft opgemaakt.
Het voorgaande maakt dat cliënte mijns inziens vrijgesproken moet worden van het onder 1 ten laste gelegde.
Indien u in raadkamer tot een ander oordeel komt, dan doe ik een voorwaardelijk verzoek om nader onderzoek te laten verrichten.
Zoals reeds vermeld heeft de politie het interne onderzoek van [B] overgenomen en heeft de politie nagelaten de zaak zelf uit te rechercheren. Dit is kwalijk, daar [B] eigen belangen kan hebben bij een veroordeling van cliënte en er derhalve niet vanuit kan worden gegaan dat [B] - als partij in de zaak - aan waarheidsvinding doet. Reden dat ik voorwaardelijk verzoek het volgende onderzoek te laten verrichten:
1) De politie onderzoek te laten verrichten naar de eventuele valsheid van de e-mail op pagina 61 bij [C] ;
2) De politie onderzoek te laten verrichten naar eventuele financiële misstanden binnen het bedrijf [B] . De politie kan opgedragen worden een proces-verbaal op te maken, waarin wordt gerelateerd of hierover thans informatie bekend is bij de politie. De verdediging kan op een later moment personalia aandragen van personen die over de misstanden binnen [B] kunnen verklaren.
Tot zover mijn voorwaardelijke verzoek.”
In aanvulling op deze pleitnota heeft de raadsvrouw van de verdachte onder meer aangevoerd:
“De personalia van de getuige zijn inmiddels bekend. Het gaat om [betrokkene 1] . Hij kan gehoord worden over de misstanden binnen [B] .”
Op de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2022 heeft de raadsvrouw deze voorwaardelijke verzoeken gehandhaafd.
Een verzoek als bedoeld in artikel 328 in samenhang met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering om toepassing te geven aan artikel 315 Sv moet stellig, duidelijk en (voldoende) onderbouwd zijn.
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het eerste voorwaardelijke verzoek – om de politie bij C onderzoek te laten doen naar “de eventuele valsheid” van het e-mailbericht van 14 februari 2017 (van betrokkene 3 aan de verdachte) – niet voldoet aan die eisen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof heeft overwogen dat het rekeningnummer van de verdachte niet (ook) het rekeningnummer van B kan zijn en dat uit onderzoek van de IT-afdelingen van zowel B als C blijkt dat in de periode van 8 februari 2017 tot en met 20 februari 2017 geen e-mailwisseling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en C. Tegen die achtergrond heeft het hof verder kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat nadere toelichting behoefde dat en waarom nader onderzoek naar de valsheid van dat e-mailbericht bij C nodig zou zijn.
Het hof heeft verder kennelijk geoordeeld dat het tweede voorwaardelijke verzoek om (kort gezegd) de politie onderzoek te laten doen naar “eventuele financiële misstanden binnen het bedrijf B ”, welk verzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2021 is toegespitst op het laten horen van betrokkene 1 over die “eventuele misstanden”, evenmin voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het verzoek niet inhield op welke “eventuele misstanden” dit onderzoek zich zou moeten richten en op grond waarvan onderzoek naar die eventuele misstanden van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
Gelet op het vorenstaande faalt de klacht dat het hof heeft verzuimd te beslissen op de door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoeken.
Lees hier de volledige uitspraak.