Vordering benadeelde rechtspersoon: toewijzing afschrijvingskosten op (kostbare) apparatuur die benadeelde na enkele jaren retour heeft ontvangen
/Rechtbank Midden-Nederland 2 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5250
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan opzetheling door kostbare goederen, te weten schaar- en hefbruggen, mobiele airco’s en een mobiele telefoon, voorhanden te hebben terwijl hij wist dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) poging tot oplichting van een verzekeringsmaatschappij door een niet geleden schade van bijna een ton te claimen.
Bedrijf 2 B.V. te Deventer heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van 23.638,80 euro. Dit bedrag betreft materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Deze schade bestaat uit kosten betreffende:
geleverde en niet betaalde goederen, minus het bedrag van de aanbetaling, van 17.523,72 euro, te vermeerderen met BTW van 3.679,98 euro;
transportkosten van 650,00 euro, te vermeerderen met BTW van 136,50 euro;
proceskosten van 1.648,60 euro.
Indien de benadeelde partij de geleverde en niet betaalde goederen retour ontvangt, strekt de vordering voor wat betreft deze kostenpost tot vergoeding van de afschrijvingskosten op deze goederen met een percentage van 10% per jaar.
De benadeelde partij heeft tevens toewijzing gevorderd van de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij bedrijf 2 B.V. rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten gevolge van de in de strafzaak tegen medeverdachte 1 (onder feit 2) bewezen verklaarde flessentrekkerij én de in de onderhavige strafzaak tegen verdachte onder feit 1 primair bewezen verklaarde opzetheling. Medeverdachte 1 heeft de goederen gekocht en niet betaald en verdachte heeft deze goederen vervolgens verkregen en voorhanden gehouden terwijl hij wist dat deze goederen uit misdrijf waren verkregen. Onder die omstandigheden is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat beide (in de strafzaken tegen voornoemde medeverdachte en verdachte) bewezen verklaarde feiten, in onderling verband en samenhang bezien, rechtstreeks hebben geleid tot de door de benadeelde partij bedrijf 2 B.V. geleden materiële schade.
De goederen waarvan de benadeelde partij de schade heeft begroot op 17.523,72 euro zijn inbeslaggenomen onder medeverdachte 1. In het tegen deze medeverdachte gewezen strafvonnis van 2 december 2020 is de teruggave gelast van deze goederen aan bedrijf 2 B.V. Dit betekent dat de vordering voor wat betreft deze kosten door de benadeelde partij wordt beperkt en thans (nog) strekt tot vergoeding van afschrijvingskosten.
De rechtbank acht het redelijk afschrijvingskosten toe te wijzen en waardeert deze afschrijvingskosten op (een voor dergelijke goederen gebruikelijk percentage van) 10% per jaar. Gelet op de factuurdatum betreffende deze goederen van 28 juni 2016, zal de rechtbank een afschrijvingspercentage hanteren van 45%, hetgeen leidt tot een afschrijvingsbedrag van 7.885,67. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 juni 2016 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal tevens de gevorderde transportkosten van 650,00 euro, welke kosten eveneens rechtstreeks voortvloeien uit de hiervoor bedoelde, in de strafzaken tegen medeverdachte medeverdachte 1 (onder 2, subfeit 4) en verdachte (onder 1 primair) bewezen verklaarde feiten, toewijzen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, zijnde de factuurdatum 22 maart 2017, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ten slotte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij bedrijf 2 B.V. heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op 1.648,60. Dit bedrag zal vermeerderd worden met de wettelijke rente op de wijze als hieronder bij de beslissing is omschreven.
Verdachte is voor voornoemde schadebedragen naar burgerlijk recht met zijn medeverdachte 1 hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor de volledige bedragen aansprakelijk is.
In lijn met bestendige jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde BTW niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het moet er voor worden gehouden dat deze gestelde schadepost op de voet van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting voor verrekening in aanmerking komt. Daarnaast rust op de benadeelde partij de verplichting tot schadebeperking ex artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. Nu niettemin en in weerwil van de hiervoor weergegeven wettelijke uitgangspunten de BTW zonder verdere toelichting is gevorderd, dient de vordering in zoverre als onvoldoende onderbouwd te worden aangemerkt, zodat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank zal aan verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van de toe te wijzen bedragen aan de Staat, zoals door bedrijf 2 B.V. is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren.
Lees hier de volledige uitspraak.