Vordering BP: vertegenwoordigingsbevoegdheid blijkt niet KvK of volmacht. Uit algemeen toegankelijke bronnen blijkt echter dat betreffende persoon betrokken is bij de vereniging

Rechtbank Overijssel 29 augustus 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3381

De rechtbank Overijssel veroordeelt een 46-jarige man uit Vroomshoop tot een gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast legt de rechtbank de man een taakstraf op van 240 uur en moet hij een bedrag van ruim 44.000 euro terugbetalen aan de benadeelde partij.

De man heeft zich samen met zijn vrouw schuldig gemaakt aan verduistering van een groot geldbedrag dat toebehoorde aan de vereniging waarvan hij destijds penningmeester was.

Vordering van de benadeelde partij

Vereniging heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert de verdachte (hoofdelijk) te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 44.971,28. De gevorderde materiële schade bestaat uit een niet-vergoede verduisterde geldsom. De benadeelde partij verzoekt voorts om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig en hoofdelijk toewijsbaar is voor een bedrag van € 44.971,28 en verzoekt de rechtbank voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft bepleit dat niet genoegzaam is komen vast te staan dat naam 3 gemachtigd was om het vereniging te vertegenwoordigen, daar een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht van de directie/bestuurder, waaruit blijkt dat deze naam 3 de organisatie mocht vertegenwoordigen, ontbreken. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen wegens het ontbreken van een adequate onderbouwing van de vordering.

Het oordeel van de rechtbank

Bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank zich eerst buigen over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering.

De rechtbank constateert dat mr. A. Verbruggen door naam 3, vertegenwoordiger van het vereniging, is gemachtigd om namens de benadeelde partij op te treden in de strafzaak en namens deze een vordering in te dienen. De rechtbank constateert voorts dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van naam 3 voornoemd niet is gebleken uit een overgelegd uittreksel van de Kamer van Koophandel dan wel een schriftelijke volmacht van de directie/bestuurder, waaruit blijkt dat deze naam 3 het vereniging mocht vertegenwoordigen. De rechtbank is desondanks van oordeel dat het vereniging ontvankelijk is in de vordering. Uit algemeen toegankelijke bronnen is de rechtbank immers gebleken dat deze naam 3 als manager vrijwilligers-/verenigingsmanagement betrokken is bij de vereniging. De rechtbank acht het verweer van de raadsman dat niet genoegzaam is komen vast te staan dat naam 3 bevoegd was het vereniging te vertegenwoordigen onvoldoende gemotiveerd, aangezien het formele verweer over het ontbreken van genoemde stukken, niet inhoudelijk met enig concreet bezwaar tegen de vertegenwoordigingsbevoegdheid van deze naam 3 is onderbouwd. Het is evident dat het vereniging door het handelen van verdachte is benadeeld en die schade op verdachte wenst te verhalen.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en stelt vast dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte over de periode van 5 september 2011 tot en met 30 juni 2014 samen met zijn mededader 395 keer contante geldbedragen van in totaal € 49.580,00 vanaf de betaalrekening van de vereniging bij een geldautomaat heeft opgenomen. Op 11 juni 2012 is door de verdachte een contante betaling van € 15,00 verricht voor de aanschaf van postzegels. Deze contante betaling is te verifiëren aan de hand van de kasadministratie van de vereniging. De overige contante geldopnames zijn niet te verifiëren aan de hand van de kasadministratie van de vereniging.

Daarnaast heeft de verdachte in voormelde periode zes overboekingen voor een bedrag van in totaal € 1.375,39 vanaf de deze betaalrekening naar zijn eigen rekening dan wel rekeningen van derden verricht, alsmede elf pinbetalingen voor een bedrag van in totaal € 515,24 vanaf de deze betaalrekening. Deze pinbetalingen en overboekingen zijn niet te verifiëren aan de hand van de kasadministratie van de vereniging. Het totaalbedrag dat door de verdachte en zijn mededader is ontnomen van de betaalrekening van het vereniging bedraagt zodoende € 51.465,63 (zie tabel 1). Door middel van 34 stortingen heeft de verdachte een bedrag van in totaal € 6.863,05 gestort op de betaalrekening van het vereniging. Aldus bedraagt de som van het ontvreemde bedrag minus de stortingen door verdachte op de betaalrekening van de vereniging, € 44.602,58 (zie tabel 2).

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank is, in afwijking van de vordering van de benadeelde partij en de onderbouwing die daaraan ten grondslag ligt, van oordeel dat aannemelijk is dat de schade een bedrag van in totaal € 44.602,58 behelst. De rechtbank heeft overigens geconstateerd dat ten behoeve van vergoeding van de door de verdachte toegebrachte schade twee geldbedragen van in totaal € 245,00 zijn overgemaakt op de betaalrekening van de vereniging. De rechtbank zal het gevorderde daarom hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 44.357,58.

De rechtbank zal tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

De overige opgevoerde schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan, omdat die gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering voor dat gedeelte slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

Conclusie

De rechtbank:

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij vereniging van een bedrag van € 44.357,58, voor zover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de maatregel op dat de veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 44.357,58, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 256 dagen zal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
  • bepaalt dat als de veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.

 

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Zie ook:

  • Rechtbank Overijssel 29 augustus 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:3384

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^