Vrijspraak actieve omkoping gemeenteambtenaar
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9048
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair dan wel meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de tenlastegelegde actieve omkoping als bedoeld in de artikelen 177 en 177a Sr dient wettig en overtuigend bewezen te kunnen worden dat verdachte (dan wel het bedrijf waaraan verdachte feitelijk leiding gaf) het oogmerk had de ambtenaar (medeverdachte in casu) te bewegen in zijn bediening (al dan niet in strijd met zijn plicht) iets te doen of na te laten. Dat oogmerk kan gericht zijn op een concrete tegenprestatie, maar ook op het doen ontstaan van een speciale relatie die zal leiden tot een voorkeursbehandeling. Naar het oordeel van het hof kan dat oogmerk niet worden bewezen.
Verdachte heeft als aannemer (bouw)opdrachten verricht voor de gemeente Enschede voor het project Roombeek waarvan medeverdachte projectleider was. Volgens de beschuldiging van het OM zou verdachte ter begunstiging van zijn zakelijke positie verschillende giften hebben gedaan aan medeverdachte in de vorm van reizen, natuurstenen beelden en een (te hoog) bedrag voor een door verdachte van medeverdachte gekochte trekker. Voor zover echter reeds bewezen zou kunnen worden dat verdachte medeverdachte werkelijk heeft bevoordeeld, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er door verdachte giften zijn gedaan met het oogmerk zijn zakelijke positie te versterken bij de aanbesteding van bouwprojecten.
Daarbij acht het hof van belang dat het dossier en de behandeling ter terechtzitting daarvoor verschillende contra-indicaties opleveren. Allereerst neemt het hof in aanmerking dat verdachte en medeverdachte ook privé veelvuldig contact hadden. Ze waren buren en hadden gemeenschappelijke interesses, hetgeen de gezamenlijke reizen kan verklaren. Ten aanzien van de reizen is onvoldoende duidelijk geworden dat verdachte daarbij financieel substantieel meer heeft ingelegd dan medeverdachte. medeverdachte heeft ook zelf facturen van de reizen betaald, terwijl niet valt uit te sluiten dat medeverdachte daarnaast kosten heeft verrekend door de kosten van drank, eten, benzine en dergelijke contant voor zijn rekening te nemen. Ten aanzien van de natuurstenen beelden acht het hof het aannemelijk dat deze een gift van Chinese steenleveranciers zijn geweest. Het verschil tussen de aanschafwaarde van de trekker en de door verdachte hiervoor betaalde geldsom is niet van dien aard dat daaruit op zichzelf reeds de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van een gift ter begunstiging van verdachtes zakelijke positie. Bij dit alles komt dat medeverdachte binnen de gemeente maar zeer beperkt zelfstandig zeggenschap had over de aanbesteding van projecten. Zijn bevoegdheid strekte zich niet verder uit dan tot onderhandse projecten van € 5000,- en dan volgens medeverdachte ook nog slechts voor regiewerk, dat wil zeggen werk dat gedaan moet worden binnen een bestaand project dat reeds bij een aannemer in uitvoering is. Ten slotte acht het hof van belang dat het onderzoek van de gemeente naar de aanbestedingspraktijk geen enkele onregelmatigheid heeft opgeleverd en dat verdachte weer opdrachten voor de gemeente verricht.
Al deze omstandigheden staan op zichzelf niet aan een bewezenverklaring in de weg, maar leveren naar het oordeel van het hof wel een belangrijke contra-indicatie op voor het oordeel dat sprake is van giften die zijn gedaan met het oogmerk om medeverdachte te bewegen tot bevoordeling van verdachte in de aanbesteding van bouwprojecten. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de tenlastegelegde actieve omkoping is meer bewijs nodig dan op grond van de hier vaststaande feiten en omstandigheden kan worden aangenomen, gegeven de bestaande zakelijke betrekking tussen medeverdachte en verdachte. Dit geldt eens temeer nu de omvang en context van de veronderstelde giften niet helder is geworden en - voor zover deze giften zijn gedaan - gelet op de aard en omvang daarvan ruimte is voor een alternatieve verklaring.
Hierbij merkt het hof op dat het openbaar ministerie in het requisitoir terecht stelt dat voor een bewezenverklaring van actieve omkoping in de zin van artikel 177 en 177a Sr niet nodig is dat de giften ook daadwerkelijk tot voordeel bij de omkoper hebben geleid. Voor het bewijs van actieve omkoping volstaat de vaststelling dat de omkoper de giften heeft gedaan met het oogmerk daarmee voordeel te bewerkstelligen. Het hof begrijpt de overweging van de rechtbank dat geen sprake is van een causale relatie dan ook in die zin en komt langs die weg tot hetzelfde (feitelijke) oordeel als de rechtbank, namelijk dat niet buiten redelijk twijfel is komen vast te staan dat – zo er sprake was van giften – deze zijn gedaan met het oogmerk van begunstiging.
Lees hier de volledige uitspraak.