Vrijspraak faillissementsfraude
/Rechtbank Rotterdam 9 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1827
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht het voor de bewezenverklaring vereiste opzet bij de verdachte aanwezig in de zin van voorwaardelijk opzet. Hij was niet alleen bestuurder op papier, maar was ook aanwezig in het bedrijf en heeft de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf gezien. De verdachte had moeten ingrijpen, maar heeft dat niet gedaan. Hij doet zich dommer voor dan hij is en heeft bewust meegewerkt aan deze constructie.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten staat de vraag centraal of de verdachte uit hoofde van zijn hoedanigheid van bestuurder en enig aandeelhouder van naam bedrijf verantwoordelijk is te houden voor de dagelijkse gang van zaken, voor de financiële, fiscale en administratieve verplichtingen van de onderneming, en daarbij ook in feitelijke zin zodanig is betrokken dat daaruit het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het plegen van de hem verweten feiten voortvloeit.
De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij de onderneming naam bedrijf op verzoek van zijn vader (medeverdachte) formeel op zijn naam heeft gezet, maar dat de financiën en formele aangelegenheden en verplichtingen van het bedrijf geheel in handen lagen van zijn in Turkije verblijvende vader, dat zijn vader als enige beschikte over de bij de rekening van de onderneming behorende bankpas, dat hij daar niet over kon beschikken en dat hij geen enkel zicht had op die rekening en evenmin op andere binnen het bedrijf zich voordoende formele aangelegenheden en verplichtingen.
De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van (het nakomen van) de financiële, fiscale en administratieve verplichtingen van de onderneming ziet de rechtbank bevestigd in de verklaring van de boekhouder van de onderneming, die heeft verklaard dat naam medeverdachte de baas van de onderneming was, dat hij degene was die altijd alles regelde en die de beslissingen nam en dat je bij hem moest zijn als het om geld ging. Ook leveranciers verklaren dat zij vooral contact hadden met naam medeverdachte.
De verklaring van de verdachte wordt ook bevestigd door naam persoon, de neef van de verdachte, dat naam medeverdachte de boel runde, dat hij de facturen maakte, en dat ook het denkwerk door hem werd gedaan.
Naam medeverdachte zelf heeft verklaard dat de geldzaken van het bedrijf volledig onder zijn controle waren en dat noch zijn zoon, noch naam persoon, bevoegdheden of mogelijkheden hadden binnen het bedrijf. Hij heeft ook verklaard dat de boekhouding nagenoeg geheel is weggegooid en dat hij het nog wel aangetroffen deel van de boekhouding zelf naar de curator heeft gebracht.
Uit het dossier (en met name de tapgesprekken) krijgt de rechtbank, net als de officier van justitie, de indruk dat de verdachte zich naïever voordoet dan hij in werkelijkheid was. Desondanks kan de rechtbank op grond van het dossier en het besprokene op zitting niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat zijn vader op grote schaal gelden aan de onderneming onttrok, grote crediteuren onbetaald liet en geen administratie voerde of belastingaangiften deed. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat er sprake was van een ‘opzetje’ tussen vader en zoon om het bedrijf op deze manier leeg te trekken en vervolgens failliet te laten gaan.
De vraag of de (formele) rol van de verdachte als bestuurder en enig aandeelhouder binnen de onderneming ook in feitelijke zin zodanig is geweest dat daaruit (voorwaardelijk) opzet op de verweten gedragingen voortvloeit beantwoordt de rechtbank op grond van het vorenstaande dan ook ontkennend.
Lees hier de volledige uitspraak.