Vrijspraak medeplegen / medeplichtigheid oplichting: risico genomen, maar geen (voorwaardelijk) opzet op oplichting
/Rechtbank Limburg 9 maart 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:1890
Hoewel vast staat dat verdachte vennootschappen heeft opgericht en bankrekeningen heeft geopend en - tegen vergoeding - het beheer en daarvan heeft afgestaan aan (een) derde(n), kan niet worden vastgesteld dat dit is gedaan met het (voorwaardelijk) opzet om anderen in de gelegenheid te stellen daardoor of daarmee oplichting via internet te plegen. Gezegd kan worden dat verdachte door deze handelingen een risico heeft genomen dat anderen met die vennootschappen en rekeningen misdrijven gaan plegen maar opzet op het misdrijf oplichting is daarmee nog niet gegeven.
Standpunt OM
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie verwijst hierbij naar het proces-verbaal van bevindingen uit de aangiften, de aangiften, de uittreksels uit de Kamer van Koophandel, de analyses van het betalingsverkeer via betaalservice en op de bankrekeningen van de verdachte, de verklaringen van de Bank en van de verdachte, naar de analyse van de namens de verdachte aan het dossier toegevoegde documenten en de processen-verbaal van bevindingen van het uitlezen van de telefoon van de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat het de verdachte is geweest die de oplichtingen heeft gepleegd. Ook heeft hij niet samengewerkt met de oplichters of is hij hen behulpzaam geweest. De officier van justitie presenteert aannames als feiten, maar dat zijn ze niet. De verdachte dacht dat hij een legale zakelijke relatie aanging. Uit zijn correspondentie met de benadeelden volgt niet het tegendeel. Zodra de verdachte erachter kwam wat er gebeurd was, voelde hij zich verantwoordelijk en heeft hij zich ingespannen om een goede oplossing te vinden voor de benadeelden. Hij had niet de beschikking over de bankrekeningen die hij had geopend en kon geen transacties verrichten. Daarom kan van witwassen ook geen sprake zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 tot en met 4: oplichting
In de periode van 7 september 2017 tot 1 december 2017 deden 49 (rechts)personen (online) aangifte van oplichting bij de politie in Nederland en in het buitenland. Het relaas van al die aangevers was vrijwel identiek: zij bestelden - soms na voorafgaand contact via WhatsApp - goederen op de websites Website 1, Website 2 of Website 3, verrichtten de betaling die bij de bestelling hoorde, maar ontvingen de bestelde goederen nooit. Ook na soms herhaaldelijk aandringen ontvingen zij niets. Evenmin ontvingen zij het aankoopbedrag terug als zij de bestelling annuleerden. Er is geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze aangiftes. Gezien de opzet van de websites, de wijze waarop kon worden betaald en de met aangevers onderhouden contacten via WhatsApp in het kader van bestellingen staat buiten kijf dat de aangevers zijn opgelicht.
De hiervoor genoemde websites en de bankrekeningen waar de aankoopbedragen, al dan niet door tussenkomst van een payment service provider (hierna: PSP), op werden betaald, stonden op naam van Bedrijf 1, Bedrijf 2 en Bedrijf 3 De verdachte is via een holding en een BV bestuurder en grootaandeelhouder van deze vennootschappen. Zodoende kwamen de aangevers de verdachte op het spoor.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat het de verdachte was die de oplichtingen, al dan niet samen met anderen, pleegde. Daarvoor zijn de volgende gebeurtenissen en omstandigheden - in het voetspoor van de tenlastelegging - van belang:
A. Oprichting van de rechtspersonen Bedrijf 1, Bedrijf 3 en Bedrijf 2 ;
B. Opening van bankrekeningnummers voor die rechtspersonen;
C. Inrichting/aanmaken van de webwinkels/websites Website 1, Website 2 en Website 3 en koppeling daarvan aan de hiervoor genoemde rechtspersonen;
D. Opgave van voornoemde websites bij betrouwbare websites;
E. Zich (gezien A tot en met D) voordoen als bonafide ondernemer;
F. Aanbieden van goederen op voornoemde websites/plaatsing van advertenties;
G. Accepteren van bestellingen van de aangevers;
H. Ontvangen van betalingen van de aangevers op de bankrekeningnummers van voornoemde rechtspersonen, en
I. Onderhouden van e-mail/whatsapp- en telefooncontact met de aangevers.
Ad A en B: Oprichting en inschrijving vennootschappen, openen bankrekeningen
In dit kader is allereerst van belang dat de verdachte de hiervoor genoemde vennootschappen heeft opgericht op 7 april 2017. Op dezelfde dag heeft hij de vennootschappen ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en bankrekeningen op naam van de vennootschappen geopend bij de Bank. De lezing van de verdachte is dat hij op aanraden of initiatief van de heer Getuige (hierna: Getuige ) een samenwerking met “Chinezen” wilde aangaan en dat daarvoor die nieuwe vennootschappen en bankrekeningen nodig waren. Om die reden vergezelde Getuige hem op 7 april 2017. Getuige, ook als getuige ter zitting gehoord, bevestigt dat hij met de verdachte bij de notaris is geweest om met hem de vennootschappen op te richten. Bij de politie heeft Getuige verklaard dat hij daarna ook nog met de verdachte bij de Bank is geweest voor het openen van zakelijke rekeningen voor de vennootschappen.
De verdachte zat krap bij kas en zou voor hand-en-spandiensten een maandelijkse vergoeding ontvangen. Waar die hand- en spandiensten uit zouden bestaan, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat de verdachte bij het oprichten van de vennootschappen en het openen van de bankrekeningen van plan was om wie dan ook te gaan oplichten of wetenschap had van het feit dat de vennootschappen en de bankrekeningen gebruikt zouden gaan worden voor (internet)oplichtingen. Hetzelfde geldt voor Getuige, die door de officier van justitie niet als verdachte in deze zaak is aangemerkt. Van betrokkenheid van andere personen is niet gebleken, terwijl naar de eventuele identiteit van de Chinezen Persoon 1 en Persoon 2 geen onderzoek is gedaan. Er zijn ook geen aanwijzingen dat er in de periode van april 2017 tot augustus 2017 personen zijn opgelicht. De oprichting van de vennootschappen en het openen van de bankrekeningen in april 2017 sluiten in tijd niet logisch aan bij de oplichtingen vanaf augustus 2017.
Er zijn wel aanwijzingen dat de gewenste samenwerking met “de Chinezen” niet goed verliep. Dat leidt de rechtbank af uit de correspondentie tussen de verdachte en Getuige uit mei 2017. De oprichting en de inschrijving van de vennootschappen en het openen van de bankrekeningen kunnen op grond van het dossier niet geacht worden te zijn gedaan met de vooropgezette bedoeling om naderhand - kort gezegd - internetoplichting te plegen.
Ad C, D en F: Websites; het aanbieden van goederen en het plaatsen van advertenties
In het dossier heeft de rechtbank geen bewijsmiddelen of aanwijzingen aangetroffen waaruit blijkt wie de websites heeft aangevraagd, aangemaakt, ingericht of onderhouden. Vastgesteld kan worden dat op de websites gebruik is gemaakt van naam en KvK-nummer van de door verdachte in april 2017 opgerichte vennootschappen en dat er betaald is vanaf in elk geval de rekening van Bedrijf 3 voor het ontwerpen van Website 1 en Website 2 en het hosten websites, maar daarmee is nog niet duidelijk wie die gegevens daarop heeft geplaatst en hoe diegene aan die gegevens is gekomen (zie ook het hierna overwogene ten aanzien van de verrichte betalingen op de zakelijke rekeningen van de vennootschappen). Het kan verdachte zijn geweest, maar ook iemand anders. De rechtbank kan dus niet vaststellen wie verantwoordelijk is voor het plaatsen van het aanbod van de verschillende goederen op die websites. Hetzelfde geldt voor de vraag wie de advertenties op Website 4 en Website 5 heeft geplaatst.
Het dossier laat ook niet zien dat de websites waren geregistreerd bij betrouwbare websites. Weliswaar hebben sommige aangevers schermafbeeldingen bij hun aangifte gevoegd, maar daaruit blijkt niet dat dergelijke (vermeende) koppelingen hebben bestaan. Op het moment dat het openbaar ministerie het onderzoek tegen de verdachte startte, waren de websites al lang offline. De rechtbank ziet echter niet dat een poging is gedaan om de content of context van de websites toch nog te achterhalen. Bij die stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen òf en zo ja, door wie de websites waren opgegeven bij betrouwbare websites.
Ad G: Correspondentie tot en met het moment van bestelling
Bij de aangiftes hebben slachtoffers bestelbevestigingen en andere e-mails en whatsappberichten gevoegd die zij voorafgaand aan het bestelmoment hebben verstuurd en ontvangen. Die e-mails zijn niet afkomstig van het e-mailadres van de verdachte. De laptop van de verdachte, die hij naar eigen zeggen in gebruik had, is niet in beslag genomen of onderzocht. Onderzoek aan de laptop had wellicht resultaten kunnen opleveren die van belang waren voor dit onderzoek.
Bovendien is niet komen vast te staan vanuit welk IP-adres de e-mails en bestelbevestigingen zijn verzonden. Gelet op het tijdsverloop tussen de oplichting, aangiftes en de start van het onderzoek is thans niet meer te achterhalen van welke IP-adressen een en ander afkomstig was.
Ook is niet onderzocht wie de beschikking had over het telefoonnummer dat in de whatsappconversaties is gebruikt en waar de gebruiker van dat telefoonnummer zich bevond. Het betreft in ieder geval niet het telefoonnummer waarvan vaststaat dat het bij de verdachte in gebruik was. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte nog een ander telefoonnummer tot zijn beschikking had. De rechtbank kan niet vaststellen dat het de verdachte was die ten tijde van de oplichting met de aangevers berichten heeft gewisseld en hun bestellingen heeft geaccepteerd.
De verdachte verklaart zelf dat hij doorkreeg dat er iets niet in de haak was toen hij eind augustus 2017 werd benaderd door een Belgische meneer met de voornaam Gedupeerde 1, die een bestelling van een drone niet geleverd zou hebben gekregen. Nadat de verdachte contact had opgenomen met de (in zijn ogen) Chinese partners en had aangedrongen op (terug)betaling van de koopprijs aan deze meneer, hoorde hij niets meer. Hij dacht daarom dat het was opgelost. De rechtbank stelt vast dat in het procesdossier geen aangifte van deze meneer Gedupeerde 1 zit, wat de verklaring van de verdachte in zoverre ondersteunt. Ook is op de bij verdachte in beslaggenomen afschriften van rekening Nummer van Bedrijf 3 op 29 augustus 2017 een terugbetaling te zien op een Belgische bankrekening. Van enige actieve betrokkenheid van verdachte bij het aanvaarden van bestellingen is niet gebleken.
Ad H: Ontvangen van betalingen
Evenmin kan de rechtbank vaststellen wie de feitelijke beschikking en inzage had over/in de bankrekeningen die de verdachte in aanwezigheid van Getuige had geopend op 7 april 2017. De verdachte beweert dat hij de inloggegevens van de bankrekening, de bankpasjes en toegangscodes op of omstreeks de datum dat hij de vennootschappen oprichtte, inschreef bij de KvK en de bankrekeningen opende, aan Getuige heeft afgestaan. Getuige ontkent dat.
De rechtbank moet het dus hebben van feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat verdachte het beheer en de beschikking had over de bankrekeningen waarop de betalingen van de aangevers/kopers zijn binnengekomen. Dat kan onder meer blijken door aanwijzingen die duiden op het doen van overschrijvingen vanaf die bankrekeningen naar andere rekeningen. De Bank heeft in dit verband verklaard dat alle overschrijvingen digitaal zijn verricht. Voor het accorderen van die opdrachten wordt in dat geval een SMS bericht met een TAN-code verstuurd. De SMS berichten met TAN-codes voor het Mijn Bank account van één van de vennootschappen in kwestie zouden zijn verzonden naar het mobiele telefoonnummer van de verdachte. Voor de andere vennootschappen kon de Bank dit niet meer vaststellen, omdat die accounts beëindigd waren.
Tegelijkertijd verklaart de Bank dat het zeer waarschijnlijk is dat het bij deze rekeningen om hetzelfde (mobiele) telefoonnummer van verdachte gaat, omdat de rekeningen tegelijk zijn geopend.
De verdachte bevestigt dat het mobiele telefoonnummer dat de Bank noemt zijn telefoonnummer is en dat hij bij de opening van de rekeningen zijn eigen nummer heeft opgegeven voor het ontvangen van TAN-codes, maar ontkent dat hij TAN-codes heeft ontvangen. Anders dan door de Bank in de aangifte is vermeld, heeft de verdachte nooit verklaard dat de TAN-codes voor deze rekeningen op zijn mobiele telefoon zijn binnengekomen. De verdachte heeft consequent verklaard dat hij nimmer TAN-codes heeft ontvangen.
Op de mobiele telefoon van de verdachte, die in beslag genomen was en onderzocht is, zijn geen codes aangetroffen. Natuurlijk kan de verdachte die codes gewist hebben, maar een logbestand afkomstig van de Bank waaruit blijkt wanneer welke codes voor welke overschrijvingen naar welk mobiel telefoonnummer zijn verstuurd, ontbreekt. Gelet op deze stand van zaken kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de TAN-codes inderdaad zijn ontvangen door verdachte.
Uit de stukken blijkt dat nadat de verdachte op 14 september 2019 melding bij Bank had gedaan van het vermoeden van fraude waarop de bankrekeningen zouden zijn geblokkeerd. Bank heeft aangegeven dat deze maatregelen tussen 14 september 2017 en 21 september 2019 op verzoek van de verdachte weer ongedaan zijn gemaakt nadat aan de verdachte nieuwe inloggegevens zouden zijn verstrekt. Vanaf de rekening Nummer van Bedrijf 3 zijn nadien nog bedragen overgeboekt naar de (Chinese) bankrekening van Bedrijf 4 Verdachte heeft verklaard dat hij nooit nieuwe inloggegevens heeft ontvangen en dat hij er toen ook achter is gekomen dat de adressen van de vennootschappen bij de KvK waren gewijzigd.
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat de vestigingsadressen van de vennootschappen (meermalen) zijn gewijzigd in de periode tussen de oprichting (april 2017) en de oplichtingen (augustus 2017). Van Bedrijf 1 blijkt dit uit het uittreksel van de KvK in het dossier. Voor de andere twee vennootschappen kan dit worden afgeleid uit de gegevens die zijn verstrekt aan de notaris en de Bank op 7 april 2017 en de (beperkte) KvK gegevens die in het dossier zijn gevoegd. Er is geen onderzoek gedaan naar dit aspect, zodat niet kan worden vastgesteld wie welke wijzigingen bij de KvK kon doorvoeren en/of heeft doorgevoerd. Er zijn in dat licht geen aanwijzingen dat de verklaring van de verdachte op dit punt niet juist is.
Volgens de overeenkomsten met de Bank is het contactadres van de zakelijke rekeningen van de vennootschappen het KvK-adres. Uit de stukken blijkt niet op welke wijze de nieuwe inloggegevens voor de rekening(en) door Bank zijn verstrekt, zodat de mogelijkheid openblijft dat (een deel van) deze gegevens naar het gewijzigde KvK-adres zijn gestuurd. Onder al deze omstandigheden kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing derhalve ook niet aannemen dat verdachte na deblokkering van de rekening(en) over deze rekening(en) kon beschikken.
Ook stelt de rechtbank vast dat de Bank heeft verklaard dat er geen papieren overschrijvingen zijn verricht. De rechtbank heeft enkel kennis van (een deel van) de mutaties van de zakelijke rekening van Bedrijf 3 Van deze rekening zijn bankafschriften bij de doorzoeking op het woonadres van de verdachte in beslag zijn genomen. Op deze bankafschriften staat de code “OV” bij de overboekingen naar het buitenland waar het bij de beschuldiging onder feit 5 om gaat. Bij digitale overboekingen (Internet Bankieren) vermeldt het afschrift de code “GT”. De afgedrukte code op het rekeningafschrift laat zich niet rijmen met de verklaring van de Bank dat het steeds om digitale overboekingen ging. Zonder nadere uitleg of onderbouwing van de Bank, die ontbreekt, kan de rechtbank uit de rekeningafschriften niet afleiden dat het digitale overboekingen betreft waarvoor TAN-codes zijn verstuurd, laat staan dat het dan de verdachte is geweest die de TAN-codes heeft ontvangen. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen dat het de verdachte was die de betalingen heeft verricht of laten verrichten.
Er zijn geen andere aanknopingspunten waaruit de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij het betalingsverkeer op de rekeningen kan afleiden. Zo is er bijvoorbeeld geen onderzoek gedaan naar wie de overeenkomsten met de payment service providers (PSP’s) heeft gesloten. Er is ook geen onderzoek gedaan naar andere overschrijvingen vanaf de zakelijke rekeningen om verdachte aan deze rekening te (kunnen) koppelen. Daarbij had bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan onderzoek naar de ten behoeve van de oplichtingen gebruikte (adressen van) kantoorlocaties. Het enkele ontvangen van twee betalingen begin september 2017 van in totaal €1.125,00 van de bankrekening van Bedrijf 2 op een privérekening is van de verdachte is onvoldoende om aan te nemen dat verdachte de hand heeft gehad in het betalingsverkeer op de zakelijke bankrekeningen van de vennootschappen. Deze betalingen passen ook in het scenario dat verdachte schetst.
Tot slot kan de verdachte niet worden gelinkt aan de overschrijvingen die hebben plaatsgevonden vanaf de door hem geopende bankrekeningen naar rekeningen van Bedrijf 4 en Bedrijf 5 van respectievelijke bedragen ad €140.000,00 en €1.283,94 + €1.319,52. De rechtbank wil wel aannemen dat dit rekeningen van buitenlandse vennootschappen in China en Israël zijn. Er is - als het China betreft om voor de hand liggende redenen - geen onderzoek gedaan naar wie de bestuurders, aandeelhouders of belanghebbenden bij die bedrijven waren en of de verdachte op enigerlei wijze aan die bedrijven te linken is. Ook is bijvoorbeeld niet gebleken dat de verdachte nadien plots kon beschikken over grote sommen geld, kostbaarheden, vastgoed of anderszins in weelde is gaan leven.
Ad I: contacten met aangevers na bestellen, betalen, klagen, afhouden
Toen verschillende aangevers de verdachte op het spoor waren gekomen, drongen zij bij hem aan op levering of terugbetaling van het aankoopbedrag. De verdachte stond hen telefonisch, via WhatsApp en via e-mail te woord. Daar windt hij ook geen doekjes om. Achteraf blijkt dat de verdachte in die contacten toezeggingen heeft gedaan, die hij niet waar heeft gemaakt. De verdachte rept in dit verband over instructies die hij van “de Chinezen” zou hebben ontvangen, maar van die instructies is niets gebleken. Verdachte heeft geen enkele instructie of bericht aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank heeft twijfels aan de juistheid van de verklaring van de verdachte op dit punt.
Het gedrag van de verdachte - na de bestelling en betaling door aangevers - kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden geduid als het aan het lijntje houden van die aangevers. Een dergelijke kwalificatie van het gedrag van de verdachte is echter onvoldoende om daaruit enig opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, op de voorafgaande oplichtingen af te leiden.
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 primair
De rechtbank kan niet vaststellen dat het de verdachte was die de aangevers heeft opgelicht. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met (een) ander(en) die de aangevers heeft/hebben opgelicht. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het aan hem onder de feiten 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde.
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 subsidiair: medeplichtigheid
Kan uit al het voorgaande worden afgeleid dat de verdachte dan medeplichtig is aan oplichting? De rechtbank beantwoordt die vraag eveneens ontkennend.
Hoewel vast staat dat verdachte vennootschappen heeft opgericht en bankrekeningen heeft geopend en - tegen vergoeding - het beheer en daarvan heeft afgestaan aan (een) derde(n), kan niet worden vastgesteld dat dit is gedaan met het (voorwaardelijk) opzet om anderen in de gelegenheid te stellen daardoor of daarmee oplichting via internet te plegen. Gezegd kan worden dat verdachte door deze handelingen een risico heeft genomen dat anderen met die vennootschappen en rekeningen misdrijven gaan plegen maar opzet op het misdrijf oplichting is daarmee nog niet gegeven.
In dat verband is ook het tijdsverloop tussen het ter beschikking stellen van de vennootschappen en de rekeningen aan (een) ander(en) en de eerste internetoplichtingen van belang. Een vooropgezet doel bij verdachte om die ‘middelen’ te gebruiken of door anderen te laten gebruiken voor oplichting valt niet uit het dossier of het onderzoek ter zitting af te leiden.
De handelingen van de verdachte nadat de oplichtingen hadden plaatsgevonden kunnen geen medeplichtigheid opleveren. Ook van het subsidiair tenlastegelegde moet de rechtbank de verdachte daarom vrijspreken, ook al beseft de rechtbank dat deze uitkomst van de zaak voor alle aangevers zuur is.
Conclusie ten aanzien van feit 5: witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat op de bankrekeningen van Bedrijf 1, Bedrijf 2 en Bedrijf 3 geldbedragen zijn ontvangen, die afkomstig waren uit misdrijf, namelijk de oplichtingen. Vast staat eveneens dat een aanzienlijk deel van de op rekening ontvangen gelden zijn overgemaakt naar buitenlandse bankrekeningen.
Net zoals bij de oplichtingen kan niet bewezen worden dat het de verdachte was die – al dan niet in samenwerking met anderen - inzage had in of de beschikking had over die bankrekeningen, overboekingen heeft verricht en wist dat de gelden gegenereerd waren uit oplichtingen. Van het opzettelijk verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en/of gebruikmaken van die gelden door de verdachte is dan ook niet gebleken, ook niet in voorwaardelijke zin door het ter beschikking stellen van de bankrekeningen aan derden. Ook dit ten laste gelegde feit kan dus niet worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken. Schuldwitwassen is niet ten laste gelegd.
Lees hier de volledige uitspraak.