Vrijspraak: Ontbreken van wettelijke grondslag voor het doen van de ten laste gelegde vordering
/Gerechtshof Leeuwarden 6 mei 2013, LJN BZ9374
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2010, in de gemeente [gemeente], opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 19 van de Wet op de economische delicten, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, gedaan door [verbalisant], hoofdagent van politie Team [plaats], zijnde een opsporingsambtenaar, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze opsporingsambtenaar van hem had gevorderd de rittenstaat ter inzage af te geven, geen gevolg gegeven aan die vordering;
subsidiair: hij op of omstreeks 19 januari 2010, te [plaats], opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 19 van de Wet op de economische delicten en/of artikel 87 lid 2 Wet Personenvervoer 2000 en/of artikel 5:17 Wet Bestuursrecht, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [verbalisant], hoofdagent van politie Team [plaats], die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, te weten het controleren van een taxi die geparkeerd stond op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangegeven door bord E9, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd inzage te geven in zijn, verdachtes, rittenstaat, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
Het hof acht het in het subsidiair opgenomen onderdeel 'Wet Bestuursrecht' een kennelijke vergissing en leest dit verbeterd als 'Algemene wet bestuursrecht'.
Vrijspraak
Vaststaat dat de hoofdagent van politie aan verdachte tot viermaal toe de vordering heeft gedaan om de rittenstaten ter inzage te geven en dat verdachte niet aan deze vordering heeft voldaan. Verdachte betwist de rechtmatigheid van de vordering.
Uit het dienaangaande opgemaakte proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat aan verdachte is meegedeeld waarop de vordering steunde dan wel met het oog waarop de vordering is gedaan.
Het hof zal gelet hierop verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde, reeds hierom omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich bewust is of moet zijn geweest van het gegeven dat de vordering die de verbalisant heeft gedaan, kan steunen op een voorschrift van de Wet op de economische delicten.
Subsidiair is ten laste gelegd dat de vordering is gegrond op artikel 19 van de Wet op de economische delicten, artikel 87, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht of enig ander wettelijk voorschrift en dat de vordering is gedaan met het oog op het controleren van een taxi die geparkeerd stond op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangegeven door bord E9.
Artikel 19 van de Wet op de economische delicten kan voor deze vordering niet de grondslag bieden. Het eerste lid van dit artikel kent aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid toe om inzage te vorderen van gegevens en bescheiden in het belang van de opsporing en niet, zoals ten laste gelegd, ter controle.
Artikel 87, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 vormt evenmin een deugdelijke grondslag voor de vordering. Deze bepaling belast, kort gezegd, opsporingsambtenaren als verbalisant met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens die wet, maar kent geen toezichtsbevoegdheden toe.
Dat doet artikel 5:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wel. Dit artikellid kent aan de toezichthouder, als hoedanig verbalisant gelet op artikel 87, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 kan worden aangemerkt, de bevoegdheid toe om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt vervolgens dat de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik maakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet hetgeen is ten laste gelegd, namelijk dat de verbalisant de inzage van de rittenstaat heeft gevorderd met het oog op de controle van een taxi die geparkeerd stond op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangegeven door bord E9. Artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich ook tegen het gebruik van de bevoegdheid van artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht hiertoe.
Het onderzoek naar het foutief parkeren was al afgerond. Verdachte was voor deze gedraging al proces-verbaal aangezegd.
Het hof heeft ook geen andere wettelijke grondslag gevonden voor het doen van de vordering zoals ten laste gelegd.
Dit betekent dat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.