Vrijspraak rechtspersoon van het overtreden van voorschriften van de aan haar o.g.v. de Waterwet verleende vergunning

Rechtbank Amsterdam 8 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7413

Rechtspersoon is een bedrijf dat in vestigingsplaats drie medicijnen produceert; dydrogesteron, lactulose en het humane influenzavaccin. Bij deze drie productieprocessen komt procesafvalwater vrij dat in de afvalwaterzuiveringsinstallatie op biologische wijze wordt behandeld. Ook wordt koelwater, ketelspuiwater, huishoudelijk afvalwater en op delen van het terrein vallend regenwater in de afvalwaterzuiveringsinstallatie behandeld, voordat dit op het oppervlaktewater van het Amsterdam-Rijnkanaal wordt geloosd.

Op 11 september 2014 is aan rechtspersoon een watervergunning verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater met nummer RWS-2014/40834, gewijzigd bij beschikking van 15 mei 2019. In voorschrift 2, lid 2 van de vergunning staat dat de in voorschrift 1, lid 1 omschreven afvalwaterstromen alleen in het oppervlaktewater mogen worden gebracht, als de per parameter aangegeven lozingseisen op het betreffende meetpunt of lozingspunt niet worden overschreden. Volgens de in voorschrift 2, lid 2 opgenomen tabel mag de concentratie in volumeproportionele monsters voor de parameter biochemisch zuurstofverbruik (BZV) maximaal 20 mg/l zijn, voor de parameter chemisch zuurstofverbruik (CZV) maximaal 250 mg/l en voor de parameter onopgeloste bestanddelen/zwevend stof (ZS) maximaal 50 mg/l. De concentratie in het steekmonster mag voor de parameter dichloormethaan (DCM) maximaal 10 µg/l zijn. Daarnaast is voorschrift 5 van de vergunning van belang, dat ziet op het meten en registreren van deze waarden.

In bijlage 2 van de vergunning, inhoudende de analysevoorschriften, staat dat de in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de 'methoden voor de analyse voor afvalwater' van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de naleving van de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-6600-1 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Het monster wordt niet gefiltreerd en de onopgeloste stoffen worden wel meegenomen in de analyse. Voor het meten van de parameter BZV geldt de norm met NEN-nummer ISO 5815-1/2 of NEN-EN 1899-1/2, voor CZV geldt NEN 6633, voor ZS geldt NEN-EN 872 en voor DCM geldt NEN-nummer NEN-EN-ISO 10301 of NEN 15680.

De toezichthouder bij Rijkswaterstaat Midden-Nederland heeft op 23 januari 2019, 13 maart 2019 en 23 mei 2019 rapporten van bevindingen opgemaakt, naar aanleiding van meldingen van rechtspersoon aan Rijkswaterstaat op respectievelijk 22 oktober 2018, 26 februari 2019 en 25 maart 2019. Deze rapporten van bevindingen gaan over handhavingszaken met betrekking tot overschrijdingen door rechtspersoon van de lozingsnormen van de parameters DCM, CZV, BZV en ZS.

De melding van 22 oktober 2018 houdt in dat er een probleem is geconstateerd met de werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) van rechtspersoon, waarbij als symptomen hoge troebelheid, hoge concentratie van CZV en slechte bezinking van het slib zijn genoemd. Deze symptomen zijn een duidelijke indicatie dat er problemen zijn met de kwaliteit van het slib. De problemen werden veroorzaakt door het afsterven van het slib vanwege een tekort aan voedingsstoffen, de vuillast.

De melding van 26 februari 2019 houdt in dat in het steekmonster dat is genomen op 12 februari 2019 in het effluent van de AWZI van rechtspersoon een concentratie van 16 µg/l DCM is gemeten, terwijl deze maximaal 10 µg/l mag zijn. Na het bekend worden van de verhoging is bij een laboratorium het verzoek ingediend om een heranalyse uit te voeren. Deze her-analyse heeft aangetoond dat de 16 µg/l DCM niet afwijkt van wat eerder is gemeten.

De melding van 25 maart 2019 houdt in dat in de steekmonsters van het effluent van de AWZI van rechtspersoon van 8 en 11 maart 2019 een concentratie DCM gemeten is van respectievelijk 13 en 17 µg/l, wat eveneens een overschrijding is van de lozingseis van maximaal 10 µg/l. Als waarschijnlijke reden voor de overschrijding wordt de schuimlaag op de beluchtingstank genoemd, die ervoor zorgt dat de verwijdering van DCM uit het afvalwater onvoldoende plaatsvindt.

Naar aanleiding van de rapporten van bevindingen is een proces-verbaal aangezegd en is naam 3 op 10 juli 2019 gehoord namens rechtspersoon, bijgestaan door milieudeskundige R. Ritsma.

Indien er gehandeld is in strijd met het vergunningsvoorschrift is sprake van een overtreding van artikel 6.20 lid 3 van de Waterwet.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en heeft gevorderd dat zij daarvoor een geldboete krijgt van € 12.500, waarvan € 5.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daartoe, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd.

Op verschillende momenten is geconstateerd dat verdachte de lozingsnormen die in de vergunning zijn opgenomen, heeft overschreden. Op de in de tenlastelegging genoemde data zijn er lozingen gedaan die niet in overeenstemming waren met de normen van de vergunning. Vastgesteld kan worden dat de lozingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en dat de grenswaarden voor een aantal parameters zijn overschreden. De gegevens waaruit dit blijkt, zijn door verdachte zelf verzameld.

De resultaten van de analyse van de monsters worden namens verdachte betwist, met name vanwege de werkwijze van het laboratorium dat door verdachte is ingeschakeld om het bemonsterde effluent te analyseren. Het laboratorium dat de monsters heeft geanalyseerd, is volledig geaccrediteerd en daarom mag het gebruik maken van andere methoden dan die vermeld staan in de vergunning. Het gebruik van een ‘eigen methode’ doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de analyseresultaten. Aan de hand van deze resultaten kan worden geconstateerd dat de grenswaarden die in de vergunning worden genoemd, zijn overschreden. Bovendien heeft verdachte er kennelijk voor gekozen om gebruik te maken van een laboratorium dat een ‘eigen methode’ toepast, zonder daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming van de waterbeheerder te hebben gekregen. Elke onjuistheid in de meetresultaten komt zodoende voor rekening van verdachte.

Verdachte was, is en blijft verantwoordelijk voor een optimale werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie die binnen haar inrichting operationeel is en dient daar de nodige maatregelen voor te treffen. Daarnaast is zij er als vergunninghouder verantwoordelijk voor dat de voorwaarden in de haar verleende vergunningen worden nageleefd. De opzet van verdachte was gericht op het lozen van het afvalwater en dat is ook gebeurd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit en daartoe, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd.

Het bewijs van het tenlastegelegde is niet geleverd. Voor zover in correspondentie met Rijkswaterstaat en tijdens een verhoor door of namens het bedrijf is gesproken over overschrijdingen, kunnen deze bewoordingen niet worden gezien als een bekentenis, omdat de gehoorden niet bevoegd waren verdachte te vertegenwoordigden en bovendien ten tijde van het verhoor door verdachte nog geen juridisch advies was ingewonnen.

De eisen die aan het monster worden gesteld zijn onvoldoende gedefinieerd en daarmee voldoet de norm niet aan het lex certa-beginsel. Dit geldt voor alle in de tenlastelegging genoemde parameters, maar in versterkte mate voor de lozingsnorm voor DCM. Die norm is niet duidelijk en in strijd met het lex certa-beginsel, omdat de vergunning niet duidelijk is over de wijze waarop het betreffende monster voor de analyse van DCM moet worden genomen. Voor de monstername wordt in bijlage 2 verwezen naar NEN-6600-1, waarbij het onduidelijk is welke versie van die norm geldt, en voor de conservering wordt verwezen naar NEN-EN-ISO 5667-3, waar meerdere versies van hebben gegolden, zonder aanduiding van de voor de vergunning geldende versie.

De monsterconservering en -analyse zijn niet op de juiste wijze gedaan. In de stukken van het laboratorium naam laboratorium wordt de in de vergunning voorgeschreven norm ten aanzien van de conservering (NEN-EN-ISO 5667-3) niet genoemd, waardoor niet kan worden nagegaan of (en niet is bewezen dat) de monsters op de juiste wijze zijn geconserveerd. Daardoor zijn de monsters niet conform de vergunningseisen geconserveerd en kunnen de gevonden waarden niet tot een veroordeling leiden.

De monsteranalyse voor DCM heeft niet plaatsgevonden volgens de in de vergunning voorgeschreven methode (NEN-EN-ISO 10301 of NEN 15680). naam laboratorium heeft immers gebruik gemaakt van een eigen methode voor onder meer de analyse van DCM. Het gebruik van een andere methode dan voorgeschreven, kan tot wezenlijk andere meetresultaten leiden. De norm in de vergunning is immers ook gebaseerd op de voorgeschreven analysemethode.

De CZV-analyses zijn volgens de rapportage van naam laboratorium gedaan met toepassing van NEN-6633 (2006). In de vergunning is echter niet aangegeven welke versie van die norm moet worden toegepast, terwijl er ook versies van 1990 en 1998 waren en de betrokken norm inmiddels is ingetrokken. Daardoor kon en kan niet (meer) op een voorgeschreven wijze worden vastgesteld wat de CZV-concentratie was, zodat het tenlastegelegde ten aanzien van de parameter CZV- niet kan worden bewezen.

Aan de hand van gegevens die op onjuiste wijze zijn vastgesteld, kan niet het bewijs worden geleverd van de beweerdelijke overschrijding van vergunningsnormen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

De beschuldiging tegen verdachte komt erop neer dat de rechtspersoon zich op de in de tenlastelegging genoemde data niet heeft gehouden aan een dwingend voorschrift van de vergunning, namelijk het voorschrift dat bij het lozen van afvalwater de voorgeschreven grenswaarden van het gehalte van de daarin genoemde parameters niet mogen worden overschreden. Het gaat in dit geval om de parameters CZV, ZS, BZV en DCM.

Om te kunnen bepalen of sprake is van een overschrijding van deze grenswaarden, vinden monsternames plaats in het gezuiverde afvalwater, welke monsters geconserveerd en geanalyseerd moeten worden. De monstername dient blijkens de vergunning te worden uitgevoerd volgens NEN-6600-1 en de conservering van het monster moet worden uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3. Op grond van de analysecertificaten van het laboratorium naam laboratorium, dat de verschillende monsters heeft geanalyseerd, kan met betrekking tot alle geanalyseerde monsters de conclusie worden getrokken dat niet kan worden vastgesteld of aan de conserveringsvoorschriften is voldaan. Nog daargelaten dat niet bekend is of de monsternamen zijn gedaan volgens de dwingend voorgeschreven norm, kan de rechtbank aan de hand van de analysecertificaten niet vaststellen of de monsters op grond van de in de vergunning voorgeschreven conserveringsnorm zijn bewaard, nu deze norm daarin niet wordt genoemd. Daarbij komt dat op bijna alle analysecertificaten onder het kopje ‘houdbaarheid- en conserveringsopmerkingen’ is aangetekend dat de resultaten in het betreffende analyserapport mogelijk zijn beïnvloed door een geconstateerde afwijking van een door naam laboratorium gehanteerde richtlijn met betrekking tot conserveringsmethoden en -termijnen. Nu deze opmerking door de rechtbank ook niet nader kan worden geduid, is het onduidelijk of de monsters conform de vergunningseisen zijn geconserveerd. Voor de parameter DCM geldt daarnaast dat niet kan worden vastgesteld of de monsteranalyse heeft plaatsgevonden volgens de in de vergunning voorgeschreven methode, nu naam laboratorium blijkens de analysecertificaten bij de analyse van de ingezonden monsters op de parameter DCM gebruik heeft gemaakt van een ‘eigen methode’. Het is niet bekend of deze methode voldoet aan de in de vergunning voorgeschreven NEN-norm. De door het openbaar ministerie ingebrachte e-mailwisseling tussen Rijkswaterstaat en naam laboratorium brengt geen opheldering, nu daaruit enkel volgt dat naam laboratorium na een audit de aan de vermelding ‘eigen methode’ voorheen toegevoegde woorden ‘gebaseerd op …’ niet langer mag gebruiken. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de door naam laboratorium toegepaste ‘eigen methode’ gelijk(waardig) is aan de in de vergunning voorgeschreven methode.

Ter zitting is ook geen duidelijkheid gekomen over bovengenoemde onduidelijkheden, noch heeft het openbaar ministerie daar gegevens over kunnen verstrekken. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet vastgesteld kan worden of sprake is van een overschrijding van het vergunningsvoorschrift en dat de tenlastegelegde feiten derhalve niet zijn bewezen. Verdachte zal van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

De rechtbank verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^