Vrijspraak valsheid en oplichting van advocaat die telefoonnummer echtgenoot opgaf als geheimhoudernummer
/Rechtbank Rotterdam 22 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:10839
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting en dat zij hierbij nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. De verdachte – destijds werkzaam als advocaat – heeft bij de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) het telefoonnummer van haar echtgenoot geregistreerd als geheimhoudernummer, terwijl hij geen geheimhouder was en hem ook geen afgeleid verschoningsrecht toekwam. Het opzet van de verdachte was erop gericht het registratieformulier als echt en onvervalst te gebruiken om zodoende te bewerkstelligen dat het telefoonnummer van haar echtgenoot ten onrechte werd opgenomen in de applicatie Nummerherkenning van de NOvA en het voor opsporingsdiensten niet mogelijk was dat telefoonnummer te tappen. Dat de verdachte opzet heeft gehad op de tenlastegelegde feiten volgt uit de bevindingen, de tapgesprekken en de Whatsappberichten, in het strafrechtelijk onderzoek naar de echtgenoot van de verdachte in verband met belastingfraude. Bovendien heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven waarom zij dit nummer heeft geregistreerd.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 6 maart 2017 het telefoonnummer van haar echtgenoot heeft aangemeld als geheimhoudernummer bij de NOvA. Daarnaast is gebleken dat het telefoonnummer van de echtgenoot van de verdachte niet voldoet aan de daarvoor geldende regelgeving als bedoeld in de Verordening van advocaten om als geheimhoudernummer te worden aangemerkt. De verdachte had het telefoonnummer dan ook niet als zodanig mogen registeren en dit kan haar ook worden verweten. Van haar als advocaat mocht worden verwacht dat zij zorgvuldig met deze regelgeving zou omgaan en waar nodig nader onderzoek zou doen. Ook de Raad van Discipline heeft geoordeeld dat de verdachte verwijtbaar heeft gehandeld en heeft haar hiervoor in een tuchtrechtelijke procedure berispt.
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde valsheid in geschrift en oplichting moet echter komen vast te staan dat de verdachte – minst genomen – voorwaardelijk opzet heeft gehad op de valsheid in geschrift en de oplichting. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte zich bij het registreren van het nummer van haar echtgenoot als geheimhoudernummer niet alleen bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat dit vals zou zijn, maar tevens de verwezenlijking van die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarbij is van belang dat de verdachte het nummer pas heeft geregistreerd nadat zij bericht van NOvA had ontvangen dat – kort gezegd – het kantoor er geen zorg voor droeg dat personen met een afgeleid verschoningsrecht gebruik maakten van een telefoon met geheimhoudernummer. De rechtbank ziet hierin een indicatie dat de verdachte niet met (voorwaardelijk) opzet heeft gehandeld. Ten aanzien van de tapgesprekken en WhatsAppberichten van de echtgenoot van de verdachte overweegt de rechtbank dat de verdachte hieraan niet deelneemt zodat deze niet bijdragen aan het bewijs van het vereiste opzet bij de verdachte.
Conclusie
De ten laste gelegde valsheid in geschrift en oplichting zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.