Vrijspraak van het doen van onjuiste belastingaangifte: verdachte in ten laste gelegde periode niet in Nederland belastingplichtig

Rechtbank Amsterdam 23 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2895

Verdachte wordt vrijgesproken van het doen van onjuiste belastingaangifte. Niet kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in Nederland belastingplichtig was. Hij wordt wel veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf voor gewoontewitwassen.

Vrijspraak zaak A

Verdachte wordt in zaak A verweten dat hij in Nederland een onjuiste of onvolledige aangifte Inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2011 tot en met 2014, door in die aangifte opzettelijk geen (belastbaar) inkomen en/of vermogen op te nemen, terwijl dit feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak A ten laste gelegde moet worden bewezen verklaard.

De rechtbank overweegt als volgt.

Met de raadsvrouw, mr. Vissers, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte in de periode 2011 tot en met 2014 fiscaal inwoner van Nederland en dus belastingplichtig was. Het uiterst summiere dossier houdt op dat punt niet meer in dan dat verdachte weliswaar stond ingeschreven in Jordanië, maar regelmatig werd gesignaleerd bij de woning aan de adres 1 en dat hij werd gezien bij het terrein van de voetbalclub naam voetbalclub. De officier van justitie heeft ter zitting verder geen nadere onderbouwing hiervan gegeven. De rechtbank oordeelt dat om die reden niet voldoende concreet kan worden vastgesteld in hoeverre verdachte in zekere periodes daadwerkelijk gedurende langere tijd in Nederland verbleef en om die reden mogelijk in Nederland in de tenlastegelegde jaren ook belastingplichtig zou zijn. Verdachte zal daarom van het in zaak A ten laste gelegde worden vrijgesproken. De overige gevoerde verweren behoeven om die reden geen bespreking meer.

Zaak B

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak B ten laste gelegde gewoontewitwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De raadsvrouw, mr. Van der Plas, heeft betoogd dat verdachte van het in zaak B tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Het uitgavenpatroon van verdachte in de ten laste gelegde periode is niet wat men zou mogen verwachten van iemand zonder regulier inkomen of eigen vermogen, zodat er een reëel vermoeden van witwassen bestond. Verdachte heeft echter al in een vroeg stadium verklaringen afgelegd over de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. Uit het door de FIOD verrichte onderzoek naar deze verklaringen is bovendien gebleken dat alle geldstromen traceerbaar zijn naar onverdachte bronnen, te weten naar leningen van succesvolle Nederlandse zakenlieden ( naam 1 en de familie naam 2 ) en schenkingen van verdachtes vermogende ouders in Jordanië. Daarom kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de ten laste gelegde geldbedragen een legale herkomst hebben.

De rechtbank overweegt op dat punt het volgende.

Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In dat geval volgt de rechtbank het toetsingskader zoals dat door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) in een stappenplan is uiteengezet.

Allereerst zal dan moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.

Verdachte is ten laste gelegd dat hij geldbedragen van (in totaal) €1.095.817 zou hebben witgewassen. Die geldbedragen zijn blijkens het dossier, kort gezegd, opgebouwd uit geldstromen vanuit het buitenland (Jordanië) waarvan de herkomst onduidelijk is, en uit contante stortingen op bankrekeningen waarover verdachte kon beschikken:

€451.215 aan aflossingen van leningen van naam 1 uit het buitenland

€428.599 aan andere bijboekingen uit het buitenland

€216.003 aan contante stortingen

Totaal €1.095.817

De rechtbank overweegt allereerst dat er in onderhavige zaak geen rechtstreeks verband is te leggen tussen voornoemde geldstromen en een bepaald misdrijf. De rechtbank is evenwel, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De rechtbank overweegt daartoe, kort gezegd, dat verdachte er in de ten laste gelegde periode een luxe levensstijl op nahield en vaak contante stortingen deed, terwijl hij geen regulier inkomen of eigen vermogen had. Deze luxe levensstijl werd door verdachte (hoofdzakelijk) bekostigd door middel van leningen (van onder andere naam 1 ). Dit betroffen veelal kortlopende leningen tegen een hoog rentepercentage. De aflossingen op die leningen werden terugbetaald via Jordanese bankrekeningen. Daarnaast lijkt verdachte gebruik te maken van Nederlandse bankrekeningen op naam van zijn ouders, waarop periodiek grote geldbedragen uit het buitenland worden bijgeschreven.

Gelet op dit witwasvermoeden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van genoemde geldstromen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.

Verdachte heeft in dat verband gedurende het onderzoek en ter terechtzitting meerdere verklaringen afgelegd. Kort en zakelijk weergegeven heeft verdachte verklaard dat hij leningen bij naam 1 heeft afgesloten, die hij naar Jordanië heeft overgemaakt met de bedoeling om daar een onderneming op te zetten en met name ook leningen aan derden te verstrekken met een fiks rentepercentage. Toen dat opzetten van deze onderneming niet bleek te lukken, heeft hij de geleende geldbedragen weer via een wisselkantoor teruggeboekt naar Nederland ter aflossing van de leningen van naam 1. Verder heeft verdachte verklaard dat een deel van de overboekingen uit Jordanië afkomstig waren van zijn zeer vermogende vader. Over de contante stortingen op rekeningen in Nederland heeft verdachte nog verklaard dat hij regelmatig grote bedragen (tot een maximum van €10.000) in contanten van zijn vader meekreeg als hij vanuit Jordanië naar Nederland terugreisde. Over de contante stortingen op de bankrekening van naam 3 heeft verdachte verklaard dat hij daarover beschikte door de schenkingen en leningen en dat naam 3 daarmee rekeningen voor verdachte betaalde omdat verdachte nog niet kon internetbankieren en dit zo voor hem gemakkelijk was.

De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte, dat hij geld van naam 1 heeft geleend, voldoende concreet en verifieerbaar is. Voor zijn verklaring over de vanuit Jordanië naar Nederland overgeboekte geldbedragen geldt dat echter niet. Verdachte heeft daarvan immers niet meer aangegeven dan dat die geldbedragen i) de terugboeking van de geleende geldbedragen van naam 1 betroffen en ii) dat de geldbedragen afkomstig waren van zijn zeer vermogende vader.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet méér worden vastgesteld dan dat er grote geldbedragen (afkomstig van leningen van naam 1) naar Jordanië zijn overgemaakt en dat er vervolgens grote geldbedragen weer terug zijn overgeboekt. Verdachte heeft aldus, kort gezegd, honderdduizenden euro’s heen en weer geschoven tussen Jordanië en Nederland. Wat de herkomst van de via een wisselkantoor uit Jordanië overgemaakte geldbedragen is, is door verdachte geenszins inzichtelijk gemaakt. De enkele stelling dat dit de eerder van naam 1 geleende geldbedragen zijn, maakt dit niet concreet en verifieerbaar en is daartoe derhalve onvoldoende.

Ditzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat zijn vader zeer vermogend was en dat het geld deels van hem afkomstig was. Verdachte heeft deze verklaring niet concreet gemaakt. Hij komt immers - ook na doorvragen op de zitting - niet veel verder dan dat dit nou één keer zo is en dat velen dit bevestigen. Verdachte heeft echter geen enkel aanknopingspunt gegeven om zijn verklaring te kunnen verifiëren. Dat de geldbedragen die zijn overgeboekt vanuit Jordanië een legale herkomst hebben staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank dan ook geenszins vast.

Ditzelfde geldt ook voor de verklaring dat verdachte grote contante geldbedragen van zijn vader meekreeg. Deze verklaring is om dezelfde reden niet verifieerbaar. De blote stelling van verdachte dat zijn vader vermogend is, is onvoldoende om het witwasvermoeden te weerleggen.

Ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekening van naam 3, heeft verdachte ook geen verklaring afgelegd waardoor de herkomst van de gelden geverifieerd kan worden. Het verwijzen naar het simpele feit dat hij over dat geld beschikte door de leningen en schenkingen is daartoe volstrekt onvoldoende.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven in de herkomst van de uit het buitenland overgemaakte geldbedragen en de contante stortingen in Nederland. Omdat een concrete en min of meer verifieerbare verklaring voor de herkomst van de geldbedragen ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist. Het in zaak B ten laste gelegde witwassen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het gehele ten laste gelegde geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Er kan immers enige overlap bestaan met geld dat afkomstig is van leningen van naam 1. De rechtbank gaat er gezien de hoogte van de bijboekingen en contante stortingen wel van uit dat het meerdere honderdduizenden euro’s betreft en minimaal de ruim vierhonderdduizend euro die vanuit Jordanië is overgemaakt. Om die reden zal, met inachtneming van het vorenstaande, worden bewezen verklaard dat verdachte ‘geldbedragen’ heeft witgewassen.

Gelet op de langere periode waarover verdachte zich hieraan heeft schuldig gemaakt acht de rechtbank ten slotte ook bewezen dat hij van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij.

Bewezenverklaring

  • gewoontewitwassen

Strafoplegging

  • 12 maanden gevangenisstraf

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^