Vrijspraak van witwassen van salaris wegen ontbreken van wetenschap
/Rechtbank Amsterdam 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5781
In 2017 heeft onderzoek Monte Titano plaatsgevonden. Dat onderzoek ging om het vermoeden van oplichting en/of verduistering, gepleegd door bedrijf 1, bedrijf 2 en de leidinggevenden/bestuurders van deze rechtspersonen. Particulieren en particulieren ondernemingen zouden zijn bewogen tot het investeren in obligaties, in de veronderstelling dat hun inleg geïnvesteerd werd in Nederlands vastgoed en windmolenparken. De ingelegde gelden zouden echter besteed zijn aan andere (privé) doeleinden. Inmiddels is door de rechtbank Amsterdam op 28 juni 2019 vonnis gewezen tegen de verdachten in onderzoek Monte Titano. De rechtbank heeft aangenomen dat de leidinggevenden van bedrijf 2 en bedrijf 1, fraude hebben gepleegd en dat alle geïnvesteerde gelden door oplichting zijn verkregen.
Nadat de FIOD in 2016 beslag had gelegd op de bankrekeningen van bedrijf 2 is dezelfde organisatie obligaties gaan verkopen onder de namen bedrijf 4 en bedrijf 5. Onderzoek naar die organisatie heeft plaatsgevonden onder de naam Monte Titano II. Verdachte en de medeverdachten waren werkzaam als verkopers van obligaties bij bedrijf 1, bedrijf 2, bedrijf 4 en bedrijf 5.
Het verwijt dat in deze zaak wordt gemaakt is dat verdachte salaris voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris afkomstig was van de oplichtingspraktijken van de rechtspersonen waarvoor hij werkzaam was en dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Vaststaat dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden. Eveneens kan worden vastgesteld dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, omdat deze door oplichting zijn verkregen. Verdachte had ook de wetenschap dat zijn inkomsten van misdrijf afkomstig waren. Hij heeft zich immers onvoldoende kritisch opgesteld en geen vragen gesteld bij twijfelachtige omstandigheden. Daarnaast blijkt de wetenschap uit de verklaring van verdachte, waarin hij aangeeft dat hij in december 2016 in de media had vernomen dat sprake was van oplichtingspraktijken. Ook hebben de medeverdachten verklaard dat verdachte het dichtst bij medeverdachte stond. Verder heeft verdachte de signalen van getuige getuige genegeerd en hem verteld dat bij de verhuizing de link met bedrijf 2 en bedrijf 1 moest verdwijnen. Bovendien volgt uit tapgesprekken dat verdachte wist dat het geld van investeerders ten goede van verdachte en de medeverdachten kwam. Ten slotte wist verdachte dat bedrijf 5 niet gevestigd was op vestigingsplaats. Verdachte heeft zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan witwassen van de tenlastegelegde geldbedragen.
Ten aanzien van de geldbedragen afkomstig van bedrijf 1 en bedrijf 2 kan worden bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren, omdat hij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de herkomst van de ontvangen bedragen. Dat betekent dat schuldwitwassen kan worden bewezen. Voor wat betreft de bedragen die verdachte in 2017 heeft ontvangen, kan opzetwitwassen worden bewezen. Verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was, omdat hij ervoor koos om met dezelfde mensen hetzelfde werk te blijven verrichten terwijl er in december 2016 beslag was gelegd op de bankrekeningen van bedrijf 2 en er een ernstig vermoeden van fraude bestond.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte wist of moest weten dat zijn salaris van misdrijf afkomstig was. Verdachte had namelijk geen ervaring in de financiële branche. Daarom herkende hij geen alarmbellen. Op het moment dat er signalen vanuit de media kwamen, heeft verdachte navraag gedaan bij medeverdachte. Die vertelde hem dat er niets aan de hand was. Bovendien was bij het personeel destijds niet bekend wie verantwoordelijk werd gehouden voor de in de media genoemde fraude. Verdachte heeft ook daarna onderzoek gedaan naar bedrijf 3 en vond niets opmerkelijks. Pas na de inval in maart 2017 had verdachte moeten weten dat het niet in orde was, toen is hij ook gestopt met de werkzaamheden. Vanwege het ontbreken van de wetenschap moet verdachte worden vrijgesproken.
Subsidiair is nog aangevoerd dat niet kan worden bewezen de door verdachte ontvangen bedragen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft van verschillende bedrijven betalingen ontvangen, onder meer van een payroll bedrijf dat ook lonen uitkeert voor bedrijven die niets met het frauduleuze handelen te maken hebben gehad. Er zou weliswaar sprake kunnen zijn van vermenging van legaal met illegaal vermogen, maar daar is geen onderzoek naar gedaan. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de betalingen van dat bedrijf van misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat de tenlastegelegde periode aanzienlijk korter wordt. Vervolgens kan niet worden vastgesteld dat de stortingen van de privérekening van medeverdachte zonder meer afkomstig zijn van een misdrijf. Daarnaast zijn de contante stortingen op de rekening van verdachte afkomstig van de verkoop van de auto van medeverdachte en daarom niet zomaar van misdrijf afkomstig. Dan resteert nog een aanzienlijk lager bedrag en zou het Openbaar Ministerie het tenlastegelegde bedrag moeten aanpassen.
Het oordeel van de rechtbank
De kernvraag in deze zaak is of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris direct of indirect afkomstig was van misdrijf. Kortom: kan de wetenschap van witwassen worden bewezen. De rechtbank acht daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig en heeft als volgt overwogen.
Het dossier bevat een aantal omstandigheden dat in het oog springt. Verdachte is voor medeverdachte blijven werken terwijl er door de FIOD beslag was gelegd op de bankrekeningen van bedrijf 2 en er in de media berichten verschenen over belastingfraude, gepleegd door bedrijf 1 en bedrijf 2. Ook bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte als leidinggevende heeft gefungeerd. Op een aangetroffen telefoonlijst bij de doorzoeking stond dat vermeld. Daarnaast blijkt verdachte sollicitatiegesprekken te hebben gevoerd met nieuwe collega’s en contante betalingen te hebben gedaan aan het personeel. Verder blijkt dat verdachte veelvuldig telefonisch contact met medeverdachte heeft gehad, onder meer over het binnenhalen van klanten en het uitbetalen van salaris. Ten slotte heeft getuige verklaard dat verdachte de signalen negeerde, terwijl hij hem confronteerde met onjuistheden in de brochures.
Voornoemde omstandigheden zijn echter niet van zodanige aard dat daaruit moet worden geconcludeerd dat verdachte wist of redelijkerwijze moest weten wat er destijds gaande was binnen de onderneming. Verdachte was werkzaam als verkoper. Aan de salarisbetalingen liggen arbeidsovereenkomsten ten grondslag. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij de ontwikkeling van de te verkopen producten en de besteding van de door de investeerders ingelegde geldbedragen. Ook is niet gebleken dat verdachte inzicht heeft gehad in de geldstromen of op de hoogte was van de oplichtingspraktijken van de rechtspersonen. Verdachte heeft weliswaar contante betalingen aan het personeel gedaan, maar daarmee staat niet vast dat verdachte wist of moest weten dat de inleg van investeerders niet werd gebruikt voor het aan de investeerders voorgehouden doeleinden. De verklaring die verdachte geeft, namelijk dat hem verteld was dat er door beslag op de bankrekening niet zoals gebruikelijk kon worden uitgekeerd, is niet onaannemelijk. Wetenschap volgt evenmin uit het gegeven dat verdachte sollicitatiegesprekken voerde met potentiële collega’s en op een telefoonlijst als leidinggevende was aangemerkt. Bovendien is er een andere aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat verdachte de negatieve mediaberichten negeerde, namelijk dat medeverdachte hem vertelde dat bedrijf 3 niets met fraude te maken had en hij anders wel weg zou zijn geweest met zoveel geld.
Verdachte en de medeverdachten zijn in januari 2018 onafhankelijk van elkaar gehoord en hebben allen verklaard dat zij medeverdachte vragen hebben gesteld, hij hen overtuigde dat het goed zou komen en dat zij in hem hebben geloofd. Ter zitting hebben verdachten dit nogmaals geloofwaardig benadrukt. De geruststellingen van medeverdachte waren kennelijk zo overtuigend dat de vragen en zorgen die zij hadden, werden weggenomen en zij ervoor kozen om voor medeverdachte te blijven werken. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachten aannemelijk en is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de voor witwassen vereiste wetenschap van de criminele herkomst van het geld te kunnen vaststellen. De hierboven genoemde omstandigheden maken dat niet anders. Het (voorwaardelijk) opzet kan dus niet worden bewezen, zoals de officier van justitie heeft betoogd ten aanzien van de in 2017 tenlastegelegde periode. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn salaris in 2017 van misdrijf afkomstig was. Dat geldt zeker ook voor de tenlastegelegde periode in 2016, omdat genoemde signalen toen nog in mindere mate aanwezig waren. Dat betekent dat de rechtbank verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.