Vrijspraak: verdachte kan slechts verwijt worden gemaakt na afloop van de door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn voor het alsnog doen van de aangifte IB

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 februari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:421

De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het op of omstreeks 1 september 2015, althans in de periode van 1 mei 2015 tot en met 11 november 2015 niet of niet binnen de door de inspecteur der rijksbelastingen gestelde termijn doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2014 (hierna: aangifte inkomstenbelasting).

Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat aan de verdachte op 28 februari 2015 een uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 is uitgereikt. In deze uitnodiging is vermeld dat deze aangifte vóór 1 mei 2015 ingevuld en ondertekend bij de Belastingdienst moest worden ingediend.

Aangezien de verdachte daar geen gevolg aan heeft gegeven, volgde op 29 september 2015 een herinneringsbrief met de mededeling dat de aangifte alsnog uiterlijk 13 oktober 2015 moest zijn ingediend.

Nadat de verdachte andermaal had verzuimd zijn aangifte inkomstenbelasting in te dienen, heeft de fiscus op 28 oktober 2015 een aanmaning naar de verdachte gestuurd om de aangifte alsnog uiterlijk 11 november 2015 in te dienen. Deze aanmaning heeft niet het gewenste effect gesorteerd, aangezien het door of namens de verdachte doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 uitbleef.

Uiteindelijk is in het overleg tussen het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie, de FIOD en het bestuur van ’s Rijksbelastingen van 30 juni 2016 besloten om tot strafvervolging van de verdachte ter zake van het niet (tijdig) doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 over te gaan op grond van het tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie gesloten Handhavingsarrangement 2016-2019. Aan de voorwaarden voor het instellen van strafvervolging op grond van het Handhavingsarrangement 2016-2019 was volgens dit overleg voldaan. De verdachte had immers over de jaren 2010 tot en met 2013 evenmin aangiften inkomstenbelasting (tijdig) gedaan en ter zake van die jaren zijn door de inspecteur der rijksbelastingen ambtshalve aanslagen opgelegd. Daarnaast zijn over de jaren 2010, 2011 en 2012 verzuimboetes opgelegd. Over het jaar 2013 is de verdachte geconfronteerd met een vergrijpboete.

De verdachte is vervolgens door opsporingsambtenaren van de Belastingdienst voor verhoor ontboden op het politiebureau te Venlo. Bij gelegenheid van het verhoor op 1 september 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat hij aangifte moest doen, maar dat niet heeft gedaan omdat hijzelf en zijn vrouw te kampen hadden met gezondheidsklachten. De verdachte was voorts in de veronderstelling dat zijn boekhouder uitstel had aangevraagd.

Beoordeling Hof

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte reeds op de tenlastegelegde datum van 1 september 2015, althans in de periode van 1 mei 2015 tot en met 11 november 2015, niet, of niet binnen de door de inspecteur der rijksbelastingen gestelde termijn, aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 heeft gedaan. In dat verband overweegt het hof als volgt.

Uit de bovenomschreven feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte is uitgenodigd tot het doen van aangifte, hij daaraan is herinnerd en vervolgens is aangemaand, een en ander volgens het stramien van artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Uit de herinneringsbrief en de aanmaning in de onderhavige zaak blijkt dat steeds een nieuwe uiterlijke datum is gesteld waarop de aangifte inkomstenbelasting alsnog moet zijn ingediend.

Het hof is van oordeel dat alvorens de conclusie kan worden getrokken dat niet (tijdig) aangifte is gedaan, een belastingplichtige eerst aan de aangifteplicht herinnerd en vervolgens daartoe aangemaand moet worden. Daarom kan pas na afloop van de laatst genoemde termijn naar ’s hofs oordeel worden gesproken van het voltooide delict als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de AWR. In dat verband wijst het hof naar het eerder door de fiscale fraudekamer van het hof gewezen arrest van 11 september 2019, alsmede op het navolgende.

Bij de toepassing van de AWR geldt dat de inspecteur der rijksbelastingen bij de vaststelling van de aanslag rekening dient te houden met een binnen de bij een herinnering of een aanmaning gestelde termijn ingediend aangiftebiljet. Slechts een aangiftebiljet dat wordt ingediend na de bij de aanmaning gestelde termijn, en waarmee de inspecteur der rijksbelastingdienst geen rekening heeft kunnen houden bij het opleggen van de aanslag, kan niet worden aangemerkt als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de AWR. Een dergelijk aangiftebiljet dient dan te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag. Een vóór het verstrijken van de bij de aanmaning nader gestelde termijn ingediend aangiftebiljet kan (dus) wel als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de AWR worden aangemerkt. Anders geschreven: vóór het verstrijken van de bij de aanmaning nader gestelde termijn kan (nog) niet worden geconstateerd dat niet of niet tijdig aangifte is gedaan als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de AWR.

Dit oordeel sluit bovendien aan bij het fiscale bestuursrecht en het bestuurlijke boeterecht. Voor onder meer de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR en het opleggen van een verzuimboete ex artikel 67a van de AWR wordt immers de eis gesteld dat er herinnerd en aangemaand moet zijn om (onder meer) elke mogelijkheid uit te sluiten dat de bij de uitnodiging tot het doen van de aangifte gestelde termijn is verstreken doordat het aangiftebiljet niet is ontvangen.

Conclusie

Bij die stand van zaken kan de verdachte slechts een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt na afloop van de door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn voor het alsnog doen van de aangifte inkomstenbelasting over 2014, te weten vanaf 12 november 2015. De tenlastegelegde periode ziet echter op het tijdsbestek dat daarvoor is gelegen. Mitsdien zal het hof de verdachte vrijspreken van het op of omstreeks 1 september 2015, althans in de periode van 1 mei 2015 tot en met 11 november 2015 niet, dan wel niet binnen de door de inspecteur der rijksbelastingen gestelde termijn, doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2014, zoals aan hem bij inleidende dagvaarding ten laste is gelegd.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^