Vrijspraak voor acquisitiefraude nu geen sprake is van misleidende handelspraktijken
/Rechtbank Midden-Nederland 1 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:303
Het Openbaar Ministerie heeft ervoor gekozen verdachte onder feit 2 te vervolgen op grond van het op 1 juli 2016 in werking getreden artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht. Bij de uitleg van de ter zake in de tenlastelegging opgenomen delictsomschrijving betrekt de rechtbank de bedoeling die de wetgever met de invoering van dit artikel heeft gehad. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de achtergrond van de in artikel 326d van het Wetboek van Strafrecht opgenomen strafbaarstelling is gelegen in de wens de geconstateerde toename van acquisitiefraude te verminderen. Onder acquisitiefraude wordt verstaan ‘misleidende handelspraktijken tussen organisaties, waarbij bepaalde verkooptechnieken worden gebruikt gericht op het winnen van vertrouwen en het wekken van verwachtingen teneinde de ander te bewegen tot het aangaan van een overeenkomst, waarbij de tegenprestatie niet of nauwelijks naar behoren wordt geleverd’ (Kamerstukken II 2013-2014, 33 712, nr. 6, p. 1-3). Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke handelspraktijk in dit geval geen sprake en valt het handelen van verdachte niet onder het bereik van de onderhavige strafbepaling.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd.
Verdachte wordt wel veroordeeld voor verduistering (feit 1). Verdachte heeft zich over een langere periode schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking.
Lees hier de volledige uitspraak.