Vrijspraak voor leidinggevende rol bij onjuiste belastingaangiften
/Rechtbank Amsterdam 11 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:988
De verdachte werd vervolgd voor het medeplegen van feitelijk leidinggeven aan het doen van onjuiste belastingaangiften door twee ondernemingen, over de periode van 2015 tot 2018. De medeverdachte was eigenaar van de bedrijven en is op dezelfde dag door de rechtbank veroordeeld voor het doen van deze aangiften.
Tenlastelegging
De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij, samen met de medeverdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan de belastingfraude binnen de ondernemingen. De kern van de beschuldiging lag in het bewust indienen van onjuiste belastingaangiften, met als doel belasting te ontduiken.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie achtte bewezen dat de verdachte op de hoogte was van administratieve onvolkomenheden binnen de bedrijven. Dit zou onder meer blijken uit administratie die bij de verdachte thuis werd aangetroffen, zoals handgeschreven urenstaten die afweken van de officiële administratie. Daarnaast waren er berichten tussen de verdachte en de medeverdachte over contante betalingen aan werknemers.
Standpunt van de verdediging
De verdediging voerde aan dat de verdachte geen beslissingsbevoegdheid had binnen de ondernemingen. Hij erkende dat hij een managementfunctie bekleedde, maar stelde dat hij geen zeggenschap had over belastingaangiften en dat de medeverdachte de uiteindelijke beslissingen nam.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateerde dat de verdachte een rol had binnen een van de ondernemingen en op de hoogte was van administratieve onregelmatigheden. Er kon echter niet worden vastgesteld dat hij feitelijke leiding gaf aan het doen van onjuiste belastingaangiften.
Uit getuigenverklaringen en bedrijfsregistraties bleek dat de medeverdachte als eigenaar en bestuurder stond ingeschreven en dat hij alleen verantwoordelijk was voor het aansturen van de boekhouder. De verdachte had geen aantoonbare materiële of intellectuele bijdrage geleverd aan de frauduleuze aangiften en had geen initiatieven genomen om deze te bevorderen.
Conclusie
Omdat de verdachte niet als feitelijk leidinggevende kon worden aangemerkt en er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, werd hij volledig vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.