Vrijspraak voor oplichting nu oplichtingshandelingen niet zijn genoemd in de tenlastelegging

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2240

De rechtbank stelt vast dat alle bovengenoemde oplichtingshandelingen zien op de overeenkomst tussen aangever en verdachte over het opknappen van de tuin, terwijl verdachte ook daadwerkelijk werkzaamheden in die tuin heeft verricht. Verdachte was, zeker in het begin, wel degelijk een bonafide tuinman. Zowel door (de zoons van) aangever als verdachte wordt verklaard dat aangever door verdachte onder valse voorwendselen is bewogen tot het aangaan van vele leningen. In de tenlastelegging wordt echter niet gesproken over oplichtingshandelingen die zien op de leningen van aangever aan verdachte en/of de verhalen die verdachte hierover aan aangever heeft verteld.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging refereert zich ten aanzien van het bewijs aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

Algemene overwegingen

De rechtbank merkt op dat in het algemeen spraakgebruik het enkele niet nakomen van een verbintenis al snel wordt gezien of wordt geduid als ‘oplichting’. Bij een strafrechtelijke vervolging is vanzelfsprekend echter slechts leidend het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en daarin worden zwaardere eisen gesteld om tot een veroordeling ter zake van oplichting te kunnen komen. De wetgever wil – kort samengevat – voorkomen dat de enkele civielrechtelijke wanpresentatie al leidt tot een strafrechtelijke vervolging. Het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide tuinman die in staat en voornemens is de dienst te leveren levert dan ook niet het aannemen van een valse hoedanigheid op in de zin van artikel 326 Sr. Voorts is van belang op te merken dat op grond van voornoemde delictsomschrijving vereist is dat iemand door een oplichtingsmiddel tot iets moet zijn bewogen, hetgeen betekent dat moet kunnen worden vastgesteld dat de persoon die van oplichting aangifte heeft gedaan (pas) is overgegaan tot het verrichten van de in de aangifte omschreven handeling doordat de verdachte bij de aangever door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken., met daarbij de kanttekening dat de rechtbank niet buiten de in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen om tot een veroordeling kan komen. Kort samengevat kan gezegd worden dat moet worden onderzocht of sprake is van een voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen. Dit zal niet alleen moeten blijken uit de bewijsmiddelen, maar zal ook op een juiste wijze ten laste moeten zijn gelegd. De tenlastelegging dient immers als grondslag voor het processuele debat (met de mogelijkheid tot wijziging van de tenlastelegging gedurende het proces).

Overwegingen ten aanzien van het tenlastegelegde

Uit de aangifte van aangever volgt dat hij een mondelinge overeenkomst heeft gesloten tot het laten opknappen van zijn voor- en achtertuin door verdachte voor een bedrag van €4.000. Omstreeks 24 juni 2023 startte verdachte met zijn werkzaamheden. In een periode van zo’n twee maanden tijd heeft verdachte onder meer de tuin leeggehaald, onkruid gesnoeid en een schutting geplaatst. Voor deze schutting zou nog eens een bedrag van €2.000 boven op de afgesproken €4.000 betaald moeten worden aan verdachte door aangever. In de periode van 24 juni 2023 tot en met 5 november 2023 is er echter in totaal een bedrag van €31.335,30 door aangever aan verdachte betaald in contanten, door overboekingen en ‘tikkies’. De betalingen worden onder meer omschreven als ‘resterend voorschot tuin’, ‘tuin helemaal klaar’, ‘lening’ en ‘terugbetaling’. Uit het overzicht dat door de zoons van aangever over de betalingen is opgemaakt blijkt dat de betalingen voor de tuin op een gegeven moment over zijn gegaan in leningen. Verdachte heeft meerdere verhalen aan aangever verteld, altijd met de belofte dat hij het geld terug zou geven en heeft aangever hier ook daadwerkelijk van overtuigd.

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij de tuin van aangever zou opknappen voor een bedrag van €6.000 en dat hij ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft aangegeven dat het afgesproken bedrag wel erg hoog was, maar dat er ook veel in de tuin gedaan moest worden. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij direct na de start van de werkzaamheden in de tuin een ‘vriendschap’ met aangever heeft opgebouwd. In deze vriendschap heeft aangever veel geld geleend aan verdachte. Verdachte had de intentie om dit geld terug te betalen, maar wist ook dat hij dit niet zou kunnen omdat hij dit geld vooral gebruikte om te voorzien in zijn drugsverslaving. De meeste betalingsomschrijvingen die zien op de tuin hebben volgens verdachte niks met de overeenkomst over de tuin te maken. Verdachte heeft met aangever afgesproken dat de zogenaamde leningen anders werden omschreven zodat de bewindvoerder van verdachte geen argwaan zou krijgen. Om diezelfde reden zijn er ook veel contanten opgenomen door aangever. Verdachte heeft bekend aangever opgelicht te hebben.

De rechtbank stelt vast dat aan verdachte is ten laste gelegd dat hij aangever heeft bewogen tot de afgifte van in totaal een geldbedrag van €31.225,30, althans een geldbedrag van €26.090,30 door gebruik te maken van de volgende oplichtingsmiddelen:

  • zich voor te doen als bonafide tuinman en/of,

  • met voornoemde aangever werkzaamheden overeen te komen inhoudende onderhoud van de tuin van voornoemde aangever en/of het plaatsen van een schutting in de tuin van voornoemde aangever en/of,

  • (vervolgens) voor genoemde overeengekomen werkzaamheden onevenredig hoge bedragen in rekening te brengen.

De rechtbank stelt vast dat alle bovengenoemde oplichtingshandelingen zien op de overeenkomst tussen aangever en verdachte over het opknappen van de tuin, terwijl verdachte ook daadwerkelijk werkzaamheden in die tuin heeft verricht. Verdachte was, zeker in het begin, wel degelijk een bonafide tuinman. Hij heeft weliswaar toegegeven dat de bedragen voor het onderhoud van de tuin aan de hoge kant waren, maar het enkele feit dat de overeengekomen bedragen niet markconform zijn, maakt nog niet dat sprake is van oplichting. Zowel door (de zoons van) aangever als verdachte wordt verklaard dat aangever door verdachte onder valse voorwendselen is bewogen tot het aangaan van vele leningen. Dit vindt ook deels steun in de door beiden ondertekende schuldbekentenis en het feit dat aangever door de bewindvoerder van verdachte op de lijst van schuldeisers is gezet. In de tenlastelegging wordt echter niet gesproken over oplichtingshandelingen die zien op de leningen van aangever aan verdachte en/of de verhalen die verdachte hierover aan aangever heeft verteld.

Conclusie

Hoewel uit het dossier en hetgeen is besproken tijdens het onderzoek ter terechtzitting wel degelijk aanwijzingen blijken dat er sprake is geweest van oplichting door verdachte, maken de hiervoor genoemde omstandigheden geen onderdeel uit van de tenlastelegging, zodat de rechtbank deze niet bij haar beoordeling van het bewijs heeft kunnen betrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de oplichtingshandelingen, zoals deze zijn ten laste gelegd, niet bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank acht om die reden dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^