Vrijspraak witwassen van natuurlijke persoon en aan hem verbonden bedrijven
/Rechtbank Gelderland 15 december 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:7012
De rechtbank heeft 61-jarige man uit Laren (en twee aan hem verbonden bedrijven) vrijgesproken van het witwassen van geldbedragen. De man heeft grote contante bedragen ontvangen als aflossingen van verstrekte leningen. De verklaringen van de man voor het ontvangen van die bedragen zijn niet op voorhand ongeloofwaardig. De man heeft met behulp van zijn administratie onderbouwd dat de leningen plaatsvonden in het kader van voor hem normale bedrijfsvoering. Het openbaar ministerie heeft niet inhoudelijk gereageerd op de overgelegde administratie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet bewezen kan worden dat de man wist of had moeten vermoeden dat door hem ontvangen bedragen mogelijk van illegale herkomst waren. De man wordt wel veroordeeld voor het opstellen van een valse vaststellingsovereenkomst. Hiervoor heeft de rechtbank een taakstraf voor de duur van 30 uren opgelegd.
Aanleiding onderzoek
In een strafrechtelijk onderzoek naar witwasactiviteiten door medeverdachte 1 zijn onder meer tien door medeverdachte 1 afgesloten leningen onderzocht. Deze leningen zouden grotendeels met contante bedragen zijn afgelost, welke bedragen afkomstig zouden zijn uit enig misdrijf. Volgens de officier van justitie was verdachte bij het verstrekken van deze leningen betrokken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door leningen te verstrekken aan medeverdachte 1 en door contante aflossingen in ontvangst te nemen. Verdachte moet hebben geweten van de criminele herkomst van deze contante aflossingen. Er is sprake van meerdere witwastypologieën en de door verdachte gegeven verklaringen over de leningen zijn niet aannemelijk. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door het opstellen van valse vaststellingsovereenkomsten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van al het verdachte tenlastegelegde. Verdachte was niet bij alle leningen betrokken. Voorts hoefde het voor verdachte niet kenbaar te zijn dat door hem ontvangen contante aflossingen van enig misdrijf afkomstig zouden zijn. Verdachte heeft bij deze en andere door hem verstrekte leningen als zakenman gehandeld en heeft de leningen voorzien van de nodige zekerheden. Contante betalingen waren in de handel van medeverdachte 1 niet ongebruikelijk en de ontvangen bedragen zijn door verdachte zichtbaar in zijn administratie verwerkt. Voor de hem verweten gedragingen, dan wel opmerkelijkheden in het dossier, heeft verdachte in voldoende mate verifieerbare en aannemelijke verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn niet door het openbaar ministerie weerlegd, aldus de verdediging.
Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk had om de vaststellingsovereenkomst, onjuist gedateerd op 14 januari 2014, te gebruiken als echt en onvervalst. Afgevraagd kan worden of de materiële wederrechtelijkheid in deze niet ontbreekt, aldus de verdediging. Bij de overige vaststellingsovereenkomsten heeft verdachte betrokkenheid ontkend.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Het dossier bevat aanknopingspunten voor het oordeel dat medeverdachte 1 beschikte over contant geld dat afkomstig was uit enig misdrijf. Voor een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde moet (ook) vastgesteld worden dat verdachte wist (opzet) of had behoren te weten (schuld) dat de van medeverdachte 1 afkomstige contante bedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Contante aflossingen van leningen
In dat verband is eerstens van belang hoeveel verdachte aan contant geld van medeverdachte 1 voorhanden heeft gehad.
Lening 1
Dit betrof een lening van € 170.000 door bedrijf 1 verstrekt aan medeverdachte 1. Verdachte heeft verklaard en uit het dossier blijkt dat medeverdachte 1 in het kader van deze lening in totaal € 178.300 in contanten aan verdachte heeft betaald. Verdachte heeft deze aflossingen in de boekhouding van bedrijf 1 verwerkt. Bewezen kan worden dat verdachte laatstgenoemd bedrag voorhanden heeft gehad.
Leningen 2, 3 en 7
Het dossier bevat drie leningen verstrekt door bedrijf 5 aan medeverdachte 1.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen (direct dan wel indirect) bewijs bevat waaruit blijkt van (contante) aflossing van deze leningen aan verdachte. Voor zover de officier van justitie in dit verband heeft gewezen op verklaringen van medeverdachte 1 afgelegd ter terechtzitting in zijn eigen strafzaak met als strekking dat hij leningen van bedrijf 5 wel heeft terugbetaald, stelt de rechtbank vast dat deze verklaringen geen deel uitmaken van het strafdossier. De rechtbank draagt dus geen kennis van die verklaringen als zodanig. Daar komt bij dat medeverdachte 1 na zijn veroordeling in de zaak tegen verdachte als getuige is gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft toen verklaard dat hij de leningen die door bedrijf 5 zijn verstrekt niet heeft afgelost.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte (contante) geldbedragen ter aflossing van deze leningen voorhanden heeft gehad. Met deze vaststelling kan in het midden blijven of en in hoeverre verdachte bij het verstrekken van de leningen door bedrijf 5 import N.V. betrokken is geweest.
Lening 4
Dit betrof een lening van bedrijf 3 aan medeverdachte 1 van € 52.000. Verdachte heeft verklaard dat deze lening volledig contant is terugbetaald en dat hij de door hem ontvangen contante bedragen op de bank stortte. Bewezen kan worden dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
Lening 5
Dit betrof een lening van bedrijf 2 aan medeverdachte 1 van € 49.000. Niet in geschil is dat deze lening voor een deel giraal en voor een deel groot € 25.466 contant aan verdachte is afbetaald. Bewezen kan worden dat verdachte laatstgenoemd bedrag voorhanden heeft gehad.
Lening 6
Dit betrof een lening van mevrouw medeverdachte 4 aan medeverdachte 1 van € 48.000. Verdachte heeft verklaard dat mevrouw medeverdachte 4 niets van deze lening wist, dat hij deze lening heeft geregeld en dat ten behoeve van deze lening een bedrag van € 13.500 is afbetaald. Bewezen kan worden dat verdachte genoemd bedrag van € 13.500 voorhanden heeft gehad.
Lening 8
Dit betrof een lening van bedrijf 6 aan medeverdachte 1 van € 81.250. Uit de door verdachte overgelegde administratie kan volgen dat medeverdachte 1 in totaal € 30.450 contant heeft afbetaald. Bewezen kan worden dat verdachte laatstgenoemd bedrag voorhanden heeft gehad.
Lening 9
Dit betrof een lening van bedrijf 2 aan bedrijf 7 van € 61.500. Medeverdachte 1 heeft namens bedrijf 7 de leningsovereenkomst ondertekend. Uit grootboekkaarten van bedrijf 2 blijkt dat in twee keer in totaal € 15.900 is afgelost. Verdachte heeft verklaard dat hij € 8.400 contant heeft gekregen. Medeverdachte 3 heeft de overige € 7.500 contant ontvangen, waarna beide bedragen in de boekhouding zijn opgenomen. Bewezen kan worden dat verdachte in totaal € 15.900 voorhanden heeft gehad.
Lening 10
Dit betrof een lening van bedrijf 1 aan bedrijf 7 van € 61.500. Medeverdachte 1 heeft namens bedrijf 7 de leningsovereenkomst ondertekend. Verdachte heeft verklaard dat nog een bedrag van € 44.400 open stond. Daarmee zou een bedrag van € 17.100 zijn afgelost. Uit het dossier is niet gebleken dat het hier girale betaling betreft. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat ook dit bedrag contant aan verdachte is overhandigd. Bewezen kan dus worden dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
Totale contante bedrag
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in totaal € 315.616 van medeverdachte 1 ontvangen contante bedragen voorhanden heeft gehad.
Wetenschap verdachte
Medeverdachte 1 had een groothandel in de aardappel-, groente- en fruithandel en heeft verdachte hierover verteld toen hij vroeg om hem een lening te verschaffen.
Verdachte heeft samengevat verklaard dat het hem bekend is dat in de handel van medeverdachte 1 contante betalingen gebruikelijk waren. Het dossier biedt op zekere hoogte aanknopingspunten voor deze verklaring, zoals bijvoorbeeld te vinden in de verklaringen van medeverdachte 3 en naam 2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee op dit punt een concrete, verifieerbare en niet op voorhand ongeloofwaardige verklaring gegeven. De rechtbank betrekt hierbij het totaal van de door verdachte van medeverdachte 1 ontvangen bedragen. Van (nader) onderzoek ter verificatie of falsificatie van deze stelling door of onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie is in het dossier niet gebleken.
Verder acht de rechtbank het volgende van belang. Verdachte heeft naar voren gebracht dat de verstrekte leningen plaatsvonden in voor hem normale uitoefeningen van bedrijfsactiviteiten. Ter onderbouwing heeft de verdediging meerdere ordners met administratie overgelegd. Daarin zijn documenten opgenomen met betrekking tot meerdere verstrekte leningen aan derden, waarop ook contante aflossingen plaatsvonden.
Uit lezing van de bij het eindproces-verbaal ingebrachte stukken met betrekking tot de besproken afzonderlijke leningen in combinatie met de door verdachte ingebrachte administratie volgt ook dat verdachte zich bij het verstrekken van leningen op verschillende manieren indekte tegen de financiële risico’s die hij liep. Zo heeft hij ter zekerheid pandrechten gevestigd op onder andere goederen van medeverdachte 1, waarvan sommigen door hem nadien zijn getracht uit te winnen.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat de contante aflossingen van medeverdachte 1 (evenals die door andere geldleners van verdachte) door verdachte in de boekhoudingen zonder enige verhulling zijn opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van verdachte dat de gang van zaken omtrent het verlenen van leningen aan medeverdachte 1 niet afweek van zijn normale bedrijfsuitoefening, dus concreet, verifieerbaar en niet op het eerste oog ongeloofwaardig. Van de zijde van het openbaar ministerie is, ondanks nader verricht onderzoek, niet inhoudelijk gereageerd op de overgelegde administratie en ook geen inzicht verkregen in de bevindingen van dat nadere onderzoek.
De rechtbank ziet aldus onvoldoende aanleiding zonder meer voorbij te gaan aan de stellingen van verdachte dat contante betalingen in de genoemde branche destijds gebruikelijk waren en dat de aan medeverdachte 1 verstrekte leningen plaatsvonden binnen de voor hem gebruikelijke bedrijfsvoering.
Van belang is ook dat uit het dossier niet naar voren is gekomen dat medeverdachte 1 in de tenlastegelegde periode een (breed gedragen) slechte reputatie had.
Tegen deze achtergrond kan uit het enkele ontvangen van contante bedragen niet worden afgeleid dat verdachte wist of had moeten weten (in de zin van voorwaardelijk opzet) dat het geld een illegale herkomst zou hebben. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Schuld
Tegen de achtergrond van al hetgeen hiervoor is besproken, acht de rechtbank ook niet bewezen dat sprake is geweest van schuldwitwassen. Het ontbreekt in het dossier aan voldoende destijds voor verdachte kenbare signalen van eventuele betrokkenheid van medeverdachte 1 bij criminele activiteiten. Relevant is in dit kader ook de vaststelling dat onweersproken is gebleven dat verdachte - zoals zowel hijzelf als medeverdachte 1 hebben verklaard - voorafgaande aan het verstrekken van de eerste lening medeverdachte 1 uitvoerig heeft bevraagd over zijn inkomstenbronnen en activiteiten. Aldus is niet komen vast te staan dat verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens over het geld van medeverdachte 1, redelijkerwijs moest vermoeden dat het van misdrijf afkomstig kon zijn. Dat verdachte voorafgaande aan het verstrekken van de eerste lening zelf geen boekenonderzoek heeft gedaan bij medeverdachte 1, maakt dat oordeel niet anders. Gesteld noch gebleken is hoe enig nader onderzoek op dat moment voor verdachte kenbare signalen hadden kunnen opleveren.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 meer en uiterst subsidiair tenlastegelegde.
Uit hetgeen hierboven is besproken, volgt dat verdachte van feit 1 in het geheel wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Het dossier bevat een vaststellingsovereenkomst tussen bedrijf 1 (geldgever) en medeverdachte 1 (geldlener), gedateerd 14 januari 2014, opgesteld te Laren. In die overeenkomst staat vermeld dat tussen partijen een lening is afgesloten en dat:
geldlener als gevolg van diverse ontstane oorzaken niet meer in staat is de lening terug te betalen, en dat
geldgever er onherroepelijk mee instemt om de vordering op geldlener (tijdelijk) buiten invordering te stellen, teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren.
Verdachte heeft over dit document verklaard dat het ‘geleuter’ is. Ten tijde van de overeenkomst had medeverdachte 1 al € 130.000 afgelost. De datum is door verdachte bewust onjuist in het document opgenomen. De reden hiervoor was dat verdachte geen document wilde opstellen waaruit zou kunnen volgen dat medeverdachte 1 het resterende bedrag niet meer hoefde te voldoen. De lening is uiteindelijk volledig afgelost, welke aflossing in 2011 moet hebben plaatsgevonden. De verklaring is opgesteld op verzoek van medeverdachte 1 omdat hij ruzie had met zijn vrouw en zijn vrouw gerustgesteld moest worden.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte deze vaststellingsovereenkomst in strijd met de waarheid heeft opgesteld.
De verdediging wordt niet gevolgd in het verweer dat de materiële wederrechtelijkheid zou ontbreken. Verdachte wist dat de vaststellingsovereenkomst bedoeld was om de vrouw van medeverdachte 1 gerust te stellen, zodat een zekere bewijswaarde dit document niet kan worden ontzegd. Daar komt bij dat ook verdachte rekening hield met de mogelijkheid dat dit document bewijswaarde kon hebben, nu hij door middel van het opnemen van een valse datum wilde voorkomen dat dit document tot gevolg zou hebben dat de lening niet meer volledig terugbetaald zou worden. Ten aanzien van deze vaststellingsovereenkomst komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomsten gedateerd 25 februari 2012 overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt wat de rol van verdachte bij die documenten zou zijn. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.