Vrijspraken in omkopingszaak Richard de Mos: ontbreken van deugdelijke regels voor partijfinanciering voor lokale partijen kan niet worden opgelost met het strafrecht
/De rechtbank in Rotterdam heeft Richard de Mos vrijgesproken van alle aan hem tenlastegelegde feiten. Dezelfde beslissing werd genomen in vrijwel alle zaken tegen zijn medeverdachten. Alleen één medeverdachte is voor wapenbezit veroordeeld tot 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
De Mos en zijn zeven medeverdachten werden beschuldigd van lidmaatschap van een criminele organisatie en bijna allemaal van ambtelijke omkoping. De Mos werd ook vervolgd voor schending van het ambtsgeheim, meineed en mensensmokkel/ tewerkstellen illegale vreemdeling. Sommigen van de medeverdachten hadden ook andere feiten op hun tenlastelegging staan.
Van groot belang in de vonnissen is de niet te bewijzen kwade bedoeling van de bij de partijdonaties betrokken ondernemers. Zo’n kwade bedoeling is voor het bewijs van omkoping een noodzakelijke voorwaarde en kan worden gebaseerd op feiten en omstandigheden aan de voorkant en/of de achterkant van zo’n omkoping. Aan de voorkant kan een kwade bedoeling worden gegrond op de uiterlijke verschijningsvorm van de gift en/of het geven. Van belang daarbij zijn bijvoorbeeld de hoogte van de gift, de vorm en de aard daarvan en/of de omstandigheden waaronder de gift is overgedragen. Aan de achterkant van ambtelijke omkoping kan de oorspronkelijke kwade bedoeling van de gever met de gift worden afgeleid uit - de uiterlijke verschijningsvorm van - de concrete gunsten/tegenprestaties van de ambtenaar aan de gever of een gebleken voorkeursbehandeling van de gever door de ambtenaar.
Geen kwade bedoeling bij partijdonaties
Deze voorkant en achterkant vormen daarbij communicerende vaten. Anders gezegd: als de kwade bedoeling van een ambtelijke omkoping aan de voorkant niet zo duidelijk is, komt het meer aan op de achterkant en andersom.
De ondernemers in deze zaak hebben partijdonaties van (alles bij elkaar) € 100.659,33 aan de politieke partij Hart voor Den Haag gedaan. Een eerste constatering in de zaak was dat deze partijdonaties op zichzelf géén gift zijn aan De Mos en zijn collega, maar een gift aan de politieke partij. Via de partijdonaties is er misschien wel iets van niet-geldelijke waarde van de ondernemers doorgesijpeld naar De Mos en zijn collega. Een goed gefinancierde verkiezingscampagne leidt wellicht tot meer bekendheid, status en trotse gevoelens. Deze doorgesijpelde waarde is niet te begroten, laat staan dat kan worden vastgesteld dat de waarde substantieel was. Met de beste wil van de wereld kan niet worden vastgesteld dat, en zo ja, in hoeverre, de positie van De Mos en zijn collega één op één door de partijdonaties is verbeterd.
Uit de partijdonaties kan geen kwade bedoeling van de gevers worden afgeleid. Sterker nog: een partijdonatie wordt in principe juist gedaan met simpel gezegd een goede bedoeling.
Tegen deze achtergrond moest de achterkant van de tenlastegelegde ambtelijke omkopingen wel héél duidelijk wijzen op een kwade bedoeling van de gever(s). Een uitgebreide bespreking van alle ten laste gelegde tegenprestaties heeft het beeld echter niet doen kantelen en van kwade bedoelingen van de ondernemers is dus geen sprake geweest.
De Mos en zijn medeverdachten worden daarom vrijgesproken van de ambtelijke omkopingen. Als gevolg daarvan worden zij ook van deelname aan een criminele organisatie vrijgesproken.
Andere verdenkingen
De verdenking van meineed tegen De Mos en zijn collega hing samen met de corruptieverdenking. Nu deze niet in stand blijft, leidt dit tot vrijspraak van meineed.
De rechtbank kan verder niet vaststellen dat De Mos en zijn collega hun ambtsgeheim hebben geschonden, zodat zij daarvan worden vrijgesproken, net als de ondernemers aan wie dat ook werd verweten. Dat De Mos betrokken is geweest bij mensensmokkel of met opzet een illegale vreemdeling te werk heeft gesteld, blijkt niet uit het dossier, zodat vrijspraak volgt. Voor zover twee van de medeverdachten in strijd met de Kieswet stempassen hebben verzameld leidt dit evenmin tot een veroordeling. Dit is slechts onder de paraplu van een criminele organisatie op de dagvaarding gezet en daarvoor vindt de rechtbank onvoldoende bewijs. Dat bewijs ontbreekt ook voor de verdenking dat een raadslid haar zetel in de Haagse gemeenteraad zou hebben gekocht en daarmee meineed zou hebben gepleegd. De enige veroordeling betreft het vuurwapenbezit van een van de medeverdachten, waarvoor hij vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk krijgt opgelegd.