Wanneer "verlaat" je de EU?

Hoge Raad 10 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:595

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren wegens witwassen (feit 1) en “als degene die uit hoofde van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen” (feit 2).

Middel

Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit en klaagt onder meer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte de “Gemeenschap verliet”. Het cassatiemiddel voert daartoe aan dat iemand eerst de Gemeenschap, inmiddels de Europese Unie, verlaat op het moment dat deze persoon de buitengrenzen van de Gemeenschap overschrijdt.

Beoordeling Hoge Raad

De tenlastelegging onder 2 is toegesneden op artikel 10:1 leden 4 en 5 (oud) Adw in samenhang met artikel 3 lid 1 Verordening 1889/2005. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende bewoordingen “terwijl zij die Gemeenschap verliet” zijn gebruikt in de betekenis die de woorden “die de Gemeenschap (...) verlaat” hebben in artikel 3 lid 1 Verordening 1889/2005. Voor die betekenis is de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van belang waarin uitleg is gegeven aan artikel 3 lid 1 Verordening 1889/2005.

In de zaak El Dakkak en Intercontinental SARL tegen Administration des douanes et droits indirects (HvJ EU 4 mei 2017, zaak C-17/16, ECLI:EU:C:2017:341) heeft het Hof van Justitie het volgende overwogen over de doelstelling die met Verordening 1889/2005 wordt nagestreefd:

29 (...) in herinnering moet worden gebracht dat verordening nr. 1889/2005 volgens de overwegingen 2, 5 en 6 ervan bedoeld is om, met name door de invoering van een verplichting om het vervoer van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten, aan te geven zodat daarover gegevens kunnen worden vergaard, een preventieve en afschrikkende werking te hebben en te voorkomen dat opbrengsten van illegale activiteiten in het financiële stelsel doordringen en, na te zijn witgewassen, worden geïnvesteerd (zie arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C–255/14, EU:C:2015:475, punt 18).

30 Daartoe verplicht artikel 3, lid 1, van die verordening iedere natuurlijke persoon die de Unie binnenkomt of verlaat en liquide middelen ter waarde van 10 000 EUR of meer vervoert, om dat bedrag aan te geven (zie arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C–255/14, EU:C:2015:475, punt 19).

31 Zoals volgt uit artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1889/2005 junctis de overwegingen 1 tot en met 3 ervan, heeft die verordening ter bevordering van een harmonieuze, evenwichtige en duurzame economische ontwikkeling in de hele Unie voorts tot doel richtlijn 91/308 aan te vullen door geharmoniseerde regels in te stellen voor de controle op liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten (zie arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C–255/14, EU:C:2015:475, punt 17).

32 In dat verband moet tevens in herinnering worden gebracht dat het Hof heeft geoordeeld dat richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PB 2005, L 309, blz. 15), die in de plaats is gekomen van richtlijn 91/308, hoofdzakelijk tot doel heeft te voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, zoals blijkt uit zowel de titel en de considerans van deze richtlijn als het feit dat zij, zoals haar voorgangster, richtlijn 91/308, is vastgesteld in een internationale context om de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF), het belangrijkste internationale orgaan voor de bestrijding van het witwassen van geld, ten uitvoer te leggen en bindend te maken in de Unie (zie arrest van 25 april 2013, Jyske Bank Gibraltar, C–212/11, EU:C:2013:270, punt 46).

33 Net als richtlijnen 91/308 en 2005/60 is verordening nr. 1889/2005, zoals blijkt uit overweging 4 ervan, vastgesteld om rekening te houden met complementaire activiteiten in andere internationale fora, met name van de FATF, die in zijn speciale aanbeveling IX van 22 oktober 2004 de regeringen heeft opgeroepen maatregelen te nemen met het oog op het traceren van fysieke geldbewegingen, waaronder een aangiftesysteem of een andere verplichting tot bekendmaking.

34 Zoals de advocaat-generaal in de punten 44 en 45 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt dan ook uit de doelstelling van verordening nr. 1889/2005, uit de internationale context waarbinnen deze past en uit de noodzaak te waarborgen dat de aangifteplicht van artikel 3, lid 1, van die verordening een preventief en afschrikkend effect heeft, dat het in die bepaling bedoelde begrip „persoon die de Unie binnenkomt of verlaat” ruim moet worden uitgelegd.

Het Hof van Justitie heeft in deze zaak verder onder meer het volgende overwogen over de uitleg van artikel 3 lid 1 Verordening:

“19 De strekking van die aangifteplicht moet worden bepaald op basis van de uitlegging van het in genoemd artikel 3, lid 1, bedoelde begrip „natuurlijke persoon die de Unie binnenkomt of verlaat”.

20 In dat verband moet om te beginnen worden vastgesteld dat dit begrip in verordening nr. 1889/2005 niet is omschreven.

21 Dat begrip is echter niet dubbelzinnig en moet in zijn gebruikelijke betekenis worden begrepen, dat wil zeggen als een verwijzing naar de verplaatsing van een natuurlijke persoon van een plaats die niet tot het grondgebied van de Unie behoort naar een plaats die wel tot dat grondgebied behoort, of andersom.”

Het cassatiemiddel berust onder meer op de opvatting dat de aangifteplicht die op grond van artikel 3 lid 1 Verordening 1889/2005 geldt bij het verlaten van de Gemeenschap (inmiddels: de Europese Unie), eerst ontstaat nadat de natuurlijke persoon die de liquide middelen vervoert de buitengrenzen van de Gemeenschap heeft overschreden. Deze opvatting is onjuist. Uit het onder 2.3 en 2.4 weergegeven juridische kader volgt dat de aangifte door een natuurlijke persoon bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat via welke de bewuste liquide middelen de Gemeenschap verlaten, moet geschieden voorafgaand aan het moment dat de natuurlijke persoon het grondgebied van de Gemeenschap daadwerkelijk verlaat.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^