'Weg' in de zin van de Wegenverkeerswet 1994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 maart 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:1319

Op 2 april 2017 heeft er op de straat 1 te Breskens, gemeente Sluis, een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder op zijn scooter over deze weg. Op deze weg liepen wandelaars, slachtoffer en zijn vrouw aangeefster. In haar aangifte heeft aangeefster verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte, terwijl hij haar en slachtoffer tegemoet kwam gereden, op zijn scooter hevig aan het slingeren was. Aangeefster en slachtoffer zijn daarop achter elkaar gaan lopen, waarna aangeefster hoorde dat slachtoffer ‘auw auw’ riep. Zij draaide zich om en zag vervolgens dat de scooter met verdachte bovenop slachtoffer (hierna: het slachtoffer) lag. Volgens aangeefster rook zij bij verdachte een sterke alcohollucht en heeft hij tegen haar gezegd dat hij jenever had gedronken. Getuige heeft verklaard dat hij later duidelijk aan verdachte zag dat hij dronken was.

Het slachtoffer heeft als gevolg van het ongeval letsel bekomen en is in een ziekenhuis opgenomen. Gebleken is dat hij meerdere gebroken ribben en lendewervels had en daarnaast een pneumothorax en een psoashematoom had.

Het slachtoffer heeft het ziekenhuis op 12 april 2017 in goede algemene toestand verlaten. Daarna is hij langer voortdurend bedlegerig geweest. Nadat bleek dat hij aan zijn rug moest worden geopereerd, is gelet op de leeftijd van het slachtoffer besloten om deze operatie geen doorgang te laten vinden.

Op 24 april 2017 is het slachtoffer op 79-jarige leeftijd onverwachts overleden. Uit de sectie is geen duidelijke doodsoorzaak gebleken. De wijze van sterven is hoogstwaarschijnlijk niet-natuurlijk.

Verdachte heeft verklaard dat hij voetgangers zag lopen en ineens voelde dat hij tegen iemand aanreed. Volgens hem had hij zijn scooter niet onder controle, omdat hij dubbel zag en zijn evenwicht op de scooter niet goed was. Hierdoor reed hij slingerend. Ook heeft hij verklaard dat hij de scooter had moeten laten staan, omdat hij niet altijd de controle over de scooter had. Hij ontkent onder invloed te zijn geweest van alcoholhoudende drank.

Gebleken is dat de straat 1 eigendom is van bedrijf Op het moment van het ongeval waren er volgens de eigenaar geen verkeersborden aanwezig. Aan het dossier zijn foto’s toegevoegd van de straat 1. Op de foto van 2016 is te zien dat er een rotsblok, links naast de weg, in de graskant ligt. Op de foto van 2018 liggen er twee rotsblokken waarvan een in de graskant en een in het midden van de straat 1.

Oordeel rechtbank

Toepasselijkheid Wegenverkeerswet 1994

De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of er sprake is van een weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en daarmee of deze wet van toepassing is. Openbaar zijn wegen in de zin van de Wegenwet en de wegen die de rechthebbende voor het algemene verkeer heeft opengesteld of waarop hij het verkeer stilzwijgend toelaat. Hoewel de weg in kwestie privéeigendom is, stelt de rechtbank vast, gelet op de foto’s van de weg en het feit dat de eigenaar heeft verklaard dat er op het moment van het ongeval geen verkeersborden aanwezig waren, dat deze weg niet was afgesloten, en er geen verbods- of verkeersborden stonden en de rechthebbende deze weg daarmee voor het algemene verkeer heeft opengesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Feit 1

Nu verdachte heeft erkend dat hij tegen het slachtoffer is aangereden, is de volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en zo ja in welke mate. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).

Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, moet de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vaststellen of de vast te stellen feitelijke gedragingen, gegeven de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een scooter, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.

De volgende feiten en omstandigheden zijn in dit kader relevant en worden door de rechtbank vastgesteld.

Verdachte reed op zijn scooter over de straat 1. De scooter had verdachte niet altijd onder controle. Hij slingerde. Hij zag dubbel en zijn evenwicht op de scooter was niet goed. Verdachte was zich ervan bewust dat hij de scooter had moeten laten staan. Hij was zich er ook van bewust dat er andere verkeersdeelnemers op de weg waren. Verdachte is vervolgens toch op zijn scooter blijven rijden en is toen tegen het slachtoffer aangereden.

Voor het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat door een onverhoedse beweging van het slachtoffer de aanrijding heeft plaatsgevonden, biedt het dossier – mede gezien de eigen verklaring van verdachte – onvoldoende aanknopingspunten. Dit scenario is dan ook niet aannemelijk geworden.

Niet is komen vast te staan dat verdachte onder invloed was van alcoholhoudende drank, nu er geen alcoholtest van verdachte is afgenomen. De verklaringen van aangeefster en getuige bieden onvoldoende basis om het gebruik van alcoholhoudende drank bij verdachte te kunnen vaststellen.

Naar het oordeel van de rechtbank wijkt het door verdachte vertoonde gedrag, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, substantieel af van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Onder de gegeven omstandigheden en in de conditie waarin verdachte naar eigen zeggen verkeerde, had hij niet met de scooter moeten rijden.

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte zeer onvoorzichtig gereden. De verkeersfout die verdachte heeft gemaakt is weliswaar zeer ernstig, maar niet dusdanig ernstig dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in de Wegenverkeerswet en de jurisprudentie van de Hoge Raad.

De gedraging van verdachte heeft geleid tot de aanrijding met het slachtoffer. Vervolgens moet worden vastgesteld of die aanrijding heeft geleid tot de dood dan wel tot letsel van het slachtoffer. De rechtbank neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking. Het ongeval heeft plaatsgevonden op 2 april 2017. Er volgde een ziekenhuisopname en het slachtoffer heeft op 12 april 2017 het ziekenhuis in goede algemene conditie verlaten. Op 24 april 2017 is hij onverwachts overleden. Uit de sectie en het voorlopig rapport blijkt dat de doodsoorzaak niet met zekerheid kan worden achterhaald en dat de wijze van sterven hoogstwaarschijnlijk niet-natuurlijk is. Voorts blijkt dat het slachtoffer bedlegerig is geweest en ervoor is gekozen om hem niet te laten opereren aan zijn rug. Gelet op deze omstandigheden en ook gelet op de hoge leeftijd van het slachtoffer, is een natuurlijke dood niet uit te sluiten. Op basis hiervan kan onvoldoende worden vastgesteld dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijs als gevolg van het verkeersongeval aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.

Nu vast is komen te staan dat het slachtoffer letsel heeft bekomen als gevolg van het ongeval, kan het causaal verband tussen het ongeval en het letsel wel worden vastgesteld.

Aan het vereiste van de dubbele causaliteit is voor wat betreft het bekomen van letsel dan ook voldaan.

Gelet op de aard en de ernst van het letsel is het letsel naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank acht, gelet op het voorgaande en genoemde deelvrijspraak, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.

Feit 2

Aangeefster heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte na het ongeval op zijn scooter is gestapt en is weggereden. Het kenteken van de scooter zou volgens getuige door een Duits stel zijn genoteerd.

Verdachte heeft verklaard dat hij aan een Poolse man heeft gevraagd om de ambulance te bellen en daarna in shock zijn scooter heeft gepakt en is weggereden.

Hij heeft gezien dat het slachtoffer gewond was.

Verder heeft hij ter zitting verklaard dat hij tegen aangeefster en het slachtoffer heeft gezegd waar hij woont en tegen voornoemde Poolse man heeft gezegd wie hij was.

Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is. Het belang dat artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 beschermt, is niet alleen het veiligstellen dat betrokkenen na een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker van het ongeval aansprakelijk te kunnen stellen voor de geleden schade, maar ook onder meer het belang van verkeersveiligheid, het leven en de lichamelijke gezondheid en integriteit van verkeersdeelnemers.

De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft gezien dat het slachtoffer gewond was. Hij heeft zich niet om het slachtoffer bekommerd maar na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en die van het voertuig. Ook al zou verdachte hebben gezegd waar hij woont en hoe hij heet, dan nog heeft hij niet de vereiste gegevens achtergelaten. Aldus is niet gebleken dat een situatie als omschreven in het tweede lid van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 zich voordoet. Verder is ook niet gebleken van omstandigheden die ertoe nopen dat sprake is van uitsluiting van strafbaarheid in de zin van artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank acht dan ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

  • feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;

  • feit 2: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Strafoplegging

  • Gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar

  • Geldboete van €2.400

  • Ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^