Wettelijke rente bij vordering b.p. en schadevergoedingsmaatregel
/Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1299
De Verdachte is bij arrest van 29 juli 2015 door het gerechtshof Amsterdam ter zake van het bewezenverklaarde onder 2 primair "diefstal", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Voorts heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Betrokkene 1 toegewezen en aan Verdachte een betalingsverplichting opgelegd, met bepaling dat zowel het toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding als de betalingsverplichting worden vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partijen Betrokkene 2, Betrokkene 3 en Betrokkene 4 zijn door het hof niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering tot schadevergoeding.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij Betrokkene 1
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €2.199,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €799,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de Verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de Verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
(...)
Vordering van de benadeelde partij Betrokkene 1
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Betrokkene 1 ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van €799,95 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de Verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de Verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de Verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Betrokkene 1, ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van €799,95 (zevenhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de Verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de Verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
Middel
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het aan de benadeelde partij Betrokkene 1 toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd moet worden met de wettelijke rente.
Beoordeling Hoge Raad
De Verdachte heeft in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij de klacht over de beslissing van het Hof dat de wettelijke rente betaald moet worden over het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag, nu het Hof tevens ten behoeve van de benadeelde partij een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd voor hetzelfde bedrag als de toegewezen vordering en daarbij heeft bepaald dat het bedrag van deze betalingsverplichting wordt vermeerderd met de wettelijke rente (vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3362).
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie AG
5. Het Hof heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover toegewezen, vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Nu het vonnis van de rechtbank niet een toewijzing inhoudt van de door de benadeelde partij in eerste aanleg gevorderde vergoeding van de wettelijke rente, en het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich niet opnieuw heeft gevoegd in hoger beroep, heeft het hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden. Het middel klaagt daarover terecht. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven (vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3313).
Lees hier de volledige uitspraak.