Witwassen door voorhanden hebben / gebruik maken van schepen die zijn gekocht met van misdrijf afkomstig geld. Bewijsklachten voorhanden hebben en gebruik maken van.
/Hoge Raad 11 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1533
Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden voor 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, 4: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, en 6: Witwassen, meermalen gepleegd.
De rechtbank had verdachte vrijgesproken van feit 6 (witwassen) omdat de verklaring over de herkomst van het geld die verdachte had gegeven niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk kon worden aangemerkt en niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de uitgaven van verdachte voor de aanschaf van de schepen zijn op legale wijze verkregen vermogen niet te boven gingen. Het OM ging in appel tegen deze vrijspraak en in hoger beroep spitste het debat zich toe op de vraag of het geld dat verdachte had uitgegeven om de boten te kopen een criminele herkomst had.
Onder 6 heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 in Nederland en België en Duitsland een RHIB (registratienummer), en tezamen en in vereniging met een ander in Spanje een Zeiljacht A (met registratienummer registratienummer) voorhanden heeft gehad, althans van voornoemde schepen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.”
Het hof heeft de bewezenverklaring van dit feit doen voorafgaan door een nadere bewijsoverweging met de volgende inhoud:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte onder 6 is tenlastegelegd. Zij heeft daartoe - tot de kern samengevat - aangevoerd dat het geld waarmee de verdachte A en de RHIB heeft bekostigd, aantoonbaar een legale herkomst heeft en dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gevolgtrekking dat het geld een andere herkomst heeft dan de verdediging heeft betoogd.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen waarmee de verdachte de boten heeft gekocht van enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof is vervolgens van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er jegens de verdachte sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen.
Op 19 juli 2011 heeft de verdachte het zeilschip A (hierna: A) gekocht van betrokkene 1 voor een bedrag van € 65.000,00. De boot is in de koopovereenkomst op naam gesteld van de medeverdachte betrokkene 2. De verdachte en de medeverdachte betrokkene 2 zijn ten behoeve van de aankoop van de boot naar Spanje gereisd en hebben aldaar een aanbetaling van € 5.000,00 en een slotbetaling van € 11.000,00 contant voldaan. Het resterende bedrag van € 49.000,00 is in termijnen (giraal) betaald door betrokkene 3 en aan hem gelieerden. Van de bankrekening van betrokkene 3 zijn op 3 augustus 2011, 12 augustus 2011, 30 september 2011 en 17 november 2011 geldbedragen overgemaakt naar de bankrekening van betrokkene 1 van respectievelijk € 9.000,00, € 7.000,00 en € 1.500,00. Van de bankrekening van betrokkene 4 en de bankrekening van betrokkene 5 - beiden bekenden van betrokkene 3 - is op 11 augustus 2011 tweemaal een bedrag van € 9.000,00 overgemaakt naar betrokkene 1. Tenslotte is op 11 november 2011 een storting van € 6.000,00 gedaan beide 'La Caixa' bank in Spanje.
Het hof stelt voorop dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee brengt. Dit geldt temeer nu de verdachte en de medeverdachte betrokkene 2 met deze geldbedragen een grote afstand hebben afgelegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij ten behoeve van de aankoop van A € 49.000,00 heeft geleend van een niet nader te noemen persoon en dat hij de contante betalingen heeft verricht met zijn eigen geld. Van de verdachte en de medeverdachte betrokkene 2 zijn echter geen legale inkomstenbronnen bekend. Aldus is een tweetal typologieën van witwassen van toepassing op de aankoop van A op basis waarvan het vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
In november 2011 heeft de verdachte daarnaast een snelle motorboot - een Rigid Hulled Inflatable Boat van het merk Blue Spirit en het type 650 (hierna: de RHIB) gekocht voor € 36.652,00. Ook ten aanzien van de RHIB is naar het oordeel van het hof sprake van gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De kostprijs van de RHIB is geheel in contanten voldaan. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de RHIB heeft gefinancierd van zijn eigen geld, terwijl van de verdachte geen legale inkomstenbronnen bekend zijn.
Het hof is van oordeel dat, gelet op deze vermoedens van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachte heeft verklaard dat de contante geldbedragen - in totaal ruim € 52.000,00 - afkomstig zijn uit gespaard geld. Hij is vanaf zijn veertiende gaan werken en heeft in het verleden een bedrag van 50.000 gulden gespaard uit zijn bedrijf. Het bedrag is in de loop der jaren gegroeid. Hij heeft uiteindelijk beschikt over een bedrag van € 50.000,00, aldus de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachte over weinig liquide middelen beschikte. Op respectievelijk 22 december 2012 en 21 februari 2013 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij geen werk, inkomen en verblijfplaats heeft en dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen omdat hij geen geld heeft. De getuige betrokkene 7 heeft verklaard dat de verdachte rond kwam doordat hij af en toe geld bij zijn familie leende.
Deze verklaring wordt bevestigd door de broer van de verdachte, betrokkene 8, die heeft verklaard dat de verdachte "moeilijk zat qua overnachting en financieel" en dat hij hem diverse keren privé geld heeft geleend: "dat ik hem hielp financieel, maar dat ging alleen maar om boodschappen enzo". Voorts heeft de verdachte tijdens een telefoongesprek op 28 juli 2012 met betrokkene 9 gezegd dat hij geen geld heeft.
Bovendien blijkt uit de Justitiële Documentatie van de verdachte dat hij geruime tijd in detentie heeft doorgebracht. Zo heeft hij in 1998 een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd gekregen en in 2010 een gevangenisstraf van 87 maanden zodat hij gedurende langere tijd niet heeft kunnen werken.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij zijn verklaring dat hij over een groot gespaard geldbedrag beschikte onderbouwt met concrete en verifieerbare informatie. Nu de verdachte dit heeft nagelaten en nu van de verdachte ook anderszins geen legale inkomstenbronnen aannemelijk zijn geworden, is het hof van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen waarmee de verdachte de aankoop van A (€ 16.000) en de RHIB (€ 36.652,00) heeft bekostigd, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. Het verweer wordt dan ook verworpen. Het tenlastegelegde kan op de na te melden wijze wettig en overtuigend worden bewezen."
Middel
Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 6. De gebezigde bewijsmiddelen laten niet de conclusie toe dat verdachte die schepen voorhanden heeft gehad of daarvan gebruik heeft gemaakt.
Beoordeling Hoge Raad
De klacht dat het Hof de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde schepen 'voorhanden heeft gehad', ontoereikend heeft gemotiveerd, faalt aangezien uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte door de aankoop feitelijke zeggenschap over deze schepen heeft verkregen.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte van voornoemde schepen 'gebruik heeft gemaakt', niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarover klaagt het middel terecht. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, in aanmerking genomen dat, indien het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring van feit 6 vervalt, de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het bewezenverklaarde ongewijzigd blijft.
Conclusie AG
3.4. "Voorhanden hebben" veronderstelt feitelijke zeggenschap over het voorwerp, ook al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt. "Gebruikmaken" moet worden uitgelegd als het op een of andere wijze aanwenden van het voorwerp.
In dit verband is ook het antwoord dat de Minister gaf op vragen van leden van de Tweede Kamer over de verhouding tussen helingsbepalingen en witwassen het vermelden waard. De Minister gaf als voorbeeld van zo'n samenloop het geval van een persoon die in het bezit is van een luxe motorboot, betaald met crimineel geld.
3.5. Het bewijs voor feit 6 ontleent het hof onder meer aan de verklaring van de verkoper van A. Verdachte en betrokkene 2 zijn de boot op 19 juli 2012 in Spanje komen bezichtigen. A is volgens de verkoper, betrokkene 1, daarop voor € 65.000 verkocht. Bewijsmiddel 5 houdt de verklaring van verdachte in die hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. Verdachte zegt daarin dat hij A heeft gekocht van betrokkene 1. Ook verklaart verdachte daarin dat hij de RHIB heeft gekocht. Bewijsmiddel 6 houdt de verklaring in van de verkoper van deze boot. Het hof heeft uit deze verklaringen kunnen afleiden dat verdachte door de aankoop van de schepen feitelijke zeggenschap over deze schepen heeft verkregen en deze schepen daarmee voorhanden had in de zin der wet. Dat verdachte ook gebruik heeft gemaakt van deze schepen is echter niet uit de bewijsconstructie af te leiden. In zoverre slaagt het middel. Maar omdat naar mijn oordeel het bewijs van het voorhanden hebben toereikend is kan de Hoge Raad dit onderdeel uit de bewezenverklaring schrappen. Daardoor worden de aard en ernst van hetgeen aan verdachte wordt verweten niet aangetast, zodat vernietiging op deze grond achterwege kan blijven.
Lees hier de volledige uitspraak.