Witwassen van contante geldbedragen waarmee boot is gekocht? HR vat eerdere rechtspraak samen.
/Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352
Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 10 februari 2017 voor: witwassen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand.
Middel
Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde witwassen van geldbedragen van in totaal € 90.000,- die de verdachte heeft voorhanden gehad en omgezet en klaagt onder meer dat de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de daarin vermelde geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, niet toereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Het gaat bij dit cassatiemiddel om het bewijs van het bestanddeel "afkomstig is uit enig misdrijf", zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (art. 420bis e.v. Sr). Eerdere rechtspraak van de Hoge Raad over dit thema kan als volgt worden samengevat.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen, is niet zonder meer begrijpelijk, nu de verdachte met een concrete verwijzing naar zijn inkomsten uit arbeid heeft gesteld dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Dat wordt niet anders door de vaststelling van het Hof dat de verdachte, ondanks een door hem gedane toezegging, geen relevante stukken heeft overgelegd, nu die enkele omstandigheid niet afdoet aan de door de verdachte gegeven verklaring en de mogelijkheid daarnaar nader onderzoek te doen. Mede gelet op hetgeen het Hof in zijn overwegingen overigens heeft vastgesteld, is de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de geldbedragen "afkomstig waren uit enig misdrijf", niet toereikend gemotiveerd.
Het middel slaagt in zoverre.
Lees hier de volledige uitspraak.