HR: enkel voorhanden hebben van geldbedragen als voorwerp van bewezenverklaarde witwassen, staat (nog) niet gelijk aan een (even zo groot) daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. Die geldbedragen vormen niet reeds daardoor wederrechtelijk genoten voordeel.

Hoge Raad 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3071 Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 13 december 2013 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 367.448,08 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

In de met de ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een gewoonte maken van het verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van geldbedragen, althans gebruik maken van geldbedragen waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig zijn. Dat feit is gekwalificeerd als 'van het plegen van witwassen een gewoonte maken'.

De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel in:

"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 13 december 2013 (parketnummer 21-004001-13) terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde (kort gezegd: gewoontewitwassen en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod) veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf.

Het hof heeft in het arrest van 13 december 2013 bewezen verklaard dat de veroordeelde - kort gezegd - in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 november 2010 een bedrag van in totaal € 367.440,08 in contante betalingen heeft witgewassen, te weten: € 280.000 (terugbetaling lening [betrokkene 1]), € 36.740,00 (contante betalingen kosten verbouwing), € 10.620,08 (contant betaalde vlieglessen) en € 40.080,00 (contante stortingen).

Van de overige in de tenlastelegging genoemde bedragen heeft het hof niet bewezen geacht dat deze uit misdrijf afkomstig zijn.

Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het onder 1 bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.

Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 367.440,08 (driehonderdzevenenzestigduizend vierhonderdenveertig euro en acht eurocent). Het hof komt als volgt tot deze schatting:

Contante betaling € 280.000 aan [betrokkene 1]

Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] (dossierpagina 559 en 565) en bijlagen, het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van 15 november 2010 (dossierpagina 500, en bijlage pagina 503 en 504) en de eigen verklaringen van verdachte (verklaring verdachte ter zitting in eerste aanleg van 8 maart 2013) blijkt dat verdachte ten behoeve van de aankoop van een nieuwe woning € 280.000,- van [betrokkene 1] heeft geleend, welk bedrag op 1 februari 2010 door verdachte aan [betrokkene 1] contant is terugbetaald.

Verdachte heeft op 15 januari 2010 een bedrag van in totaal € 271.610 overgemaakt naar de rekening van notaris [A], ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [a-straat 1] te Nijkerkerveen (proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens 15 november 2010, pagina 500 - 502, en proces-verbaal bevindingen, 28 december 2010, dossierpagina 508 met bijlagen pagina 518 - 520).

Contante betalingen kosten verbouwing

Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een iPad aangetroffen, waarop - naar uit onderzoek bleek - diverse notities en foto's waren opgeslagen. De notities hadden betrekking op bedragen die, gelet op hun aard en de op de iPad aangetroffen foto's, betrekking hadden op verbouwingswerkzaamheden aan een woning en de daarbij behorende kosten. Het totaalbedrag van die kosten bedroeg - zoals het hof in zijn arrest van heden in de strafzaak heeft overwogen en beslist -: € 36.740,00 (proces-verbaal bevindingen 10 januari 2011, dossierpagina 281 - 284).

Namens verdachte is ter zitting in hoger beroep gesteld dat de kosten van de verbouwing niet meer dan € 36.340,00 zijn geweest. Het hof ziet in deze verklaring echter geen reden om af te wijken van het totaalbedrag zoals die naar voren komen uit de notities op zijn iPad, temeer nu verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bevestigd dat de betreffende notities betrekking hebben op de verbouwing van zijn woning en dat hij iets meer dan € 36.000 heeft betaald voor die verbouwing.

Het hof gaat derhalve uit van verbouwingskosten van € 36.740.

Contante betalingen ten behoeve van vlieglessen

Verdachte heeft verklaard vlieglessen te hebben gevolgd en een deel van die vlieglessen contant te hebben betaald (verklaring ter terechtzitting op 8 maart 2013).

Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn een groot aantal facturen aangetroffen ten behoeve van vlieglessen, op naam van verdachte. Een deel van de facturen heeft betrekking op contante betalingen van vlieglessen gedurende de tenlastegelegde periode, tot een totaalbedrag van € 10.620,08 (dossierpagina 1019 t/m 1022).

Contante stortingen/opnames privé bankrekeningen ABN AMRO/Fortis

Uit wettige bewijsmiddelen leidt het hof af dat in de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 november 2010 bij verdachte sprake is geweest van een contant uitgaande geldstroom van € 40.080. Een en ander volgt onder meer uit het overzicht in het proces-verbaal "Zaaksdossier 01 Witwassen", dossier-pagina 10 - 11) en het proces-verbaal van bevindingen genummerd 1101060830.AMB (dossierpagina 938-939) en het proces-verbaal van bevindingen van 1012090900.AMB (dossierpagina 374 - 376).

Het hof is van oordeel dat het totaal van de stortingen van deze contant uitgaande geldstroom moet worden meegerekend bij het wederrechtelijk verkregen voordeel van verdachte gedurende de tenlastegelegde periode.

Het voorgaande leidt tot de volgende berekening van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten:

Contante storting van € 280.000 (koopprijs woning): € 280.000

Contante betalingen kosten verbouwing: € 36.740

Contante betalingen ten behoeve van vlieglessen afgerond: € 10.620,08

Contante stortingen/opnames bankrekeningen ABN AMRO/Fortis: € 40.080___ Wederrechtelijk verkregen voordeel: Totaal € 367.440,08."

Middel

Het middel klaagt met een beroep op HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5217, NJ 2013/293 dat het Hof bij de vaststelling van het wederrechtelijk door de betrokkene verkregen voordeel een motivering heeft gebruikt die niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is, nu zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk is hoe dat voordeel kan zijn verkregen uit het bewezenverklaarde gewoontewitwassen.

Beoordeling Hoge Raad

In de overwegingen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat het begaan van dat feit tot het door de betrokkene wederrechtelijk verkrijgen van vermogen heeft geleid en dat voordeel geschat op € 367.440,08. Dit oordeel heeft het Hof kennelijk gebaseerd op de opvatting dat onder meer de contante stortingen/opnames bankrekeningen ABN AMRO/Fortis, nu zij voorwerpen van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormden. Dat standpunt is niet juist. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot het bedrag van € 367.440,08 door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde 'gewoontewitwassen'.

Daarover klaagt het middel terecht.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Conclusie AG

8. Het enkel voorhanden hebben van geldbedragen als voorwerp van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, staat dus (nog) niet gelijk aan een (even zo groot) daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. Anders gezegd: die geldbedragen vormen niet reeds daardoor wederrechtelijk genoten voordeel. Daaraan doet niet af dat de voorhanden geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de verdachte tot voordeel (kunnen) strekken. Dát de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dat feit, behoeft volgens de Hoge Raad nadere motivering.

9. De vraag is evenwel wat dan wél onder daadwerkelijk voordeel is te verstaan. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever daarbij gedacht aan profijt in ruime zin. Niet alleen een daadwerkelijke toename van vermogen, maar ook een besparing van kosten, zoals vermindering van geldelijke lasten door het voldoen van of het afbetalen op schulden, kan wederrechtelijk verkregen voordeel opleveren. Uit het enkel storten of overmaken van de bedoelde geldbedragen op een rekeningnummer ten name van de betrokkene kan dat voordeel niet worden afgeleid, zo maak ik uit de hier relevante rechtspraak van de Hoge Raad op. Geldelijke uitgaven gedaan met, kort gezegd, witwasgelden in het kader van de bedrijfsvoering van legale en illegale activiteiten, ten behoeve van een kapperszaak of van auto’s vallen kennelijk wel als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken. Dat is ook verdedigbaar, omdat in die gevallen - anders dan bij het ‘op de bank zetten’ of in een kluis bewaren - sprake is van effectieve besteding van de gelden voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt trekt.

10. Terug naar de onderhavige zaak. Blijkens het in cassatie samenhangende arrest in de hoofdzaak is ten laste van de betrokkene bewezenverklaard dat:

“hij [op] tijdstippen in de periode van 01 januari 2009 tot en met 08 november 2010, te Nijkerkerveen, gemeente Nijkerk en/of Amersfoort van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte voorwerpen, te weten

- een geldbedrag van 280.000,00 euro (te weten de contante terugbetaling van de geldlening gesloten tussen [betrokkene 1] en [betrokkene] ) en

- contante stortingen van in totaal 40.080,00 euro en

- contante betalingen voor de verbouwing van het pand gelegen aan de [a-straat 1] te Nijkerkerveen, van in totaal 36.740,00 euro en

- contante betalingen ten behoeve van vlieglessen van in totaal 10.620,00 euro

verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,

althans van geldbedragen, gebruik gemaakt, terwijl verdachte wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.”

11. Uit de hier bestreden beslissing in de ontnemingszaak kan het volgende worden afgeleid. De betrokkene heeft:

  • een schuld teniet gedaan door een lening af te lossen van € 280.000,00;
  • de facturen voor de verbouwing van een huis contant betaald (€ 36.740,00);
  • vlieglessen genomen en deze contant betaald (€ 10.620,08); en
  • contante stortingen gedaan op een privé bankrekening van ABN AMRO/Fortis (totaal € 40.080,00).

12. Op grond van hetgeen ik hierboven onder 7-9 heb opgemerkt, kent de bestreden ontnemingsuitspraak in ieder geval ten aanzien van de contante stortingen ten bedrage van in totaal € 40.080,00 een motiveringsgebrek. Door die stortingen is immers het vermogen van de betrokkene niet toegenomen en is er evenmin een schuld teniet gedaan. De betrokkene heeft dat geldbedrag immers nog altijd slechts voorhanden.

13. Dat laatste is anders bij de terugbetaling van het geleende bedrag van € 280.000,00 aan [betrokkene 1], de kosten voor de verbouwing van een woning en het nemen van vlieglessen. Met betrekking tot deze kostenposten zijn de witwasgelden immers aangewend voor het teniet doen van een uitschuld en het doen van betalingen. Daarmee heeft de betrokkene ‘zijn voordeel gedaan’.

14. Het middel slaagt derhalve ten dele.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Meer weten? Kom dan op Donderdag 10 december 2015 naar de cursus Ontneming.

Klik hier voor meer informatie of om in te schrijven.

 

 

Print Friendly and PDF ^

Cassatie in het belang der wet: Vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in een ontnemingsprocedure

Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2758 Deze vordering tot cassatie in het belang der wet betreft een beschikking van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 28 september 2011, waarbij het hof betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot het toekennen van een vergoeding van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand in het kader van een ontnemingsprocedure en het opstellen en indienen van het desbetreffende verzoekschrift. Een gewaarmerkt afschrift van de beschikking en het procesdossier is bijgevoegd.

Tegen de beschikking van het hof staat ingevolge art. 445 Sv geen beroep in cassatie open. Cassatie in het belang der wet is wel mogelijk.

Onderhavige zaak

Het gaat in deze zaak om het volgende. Tegen de betrokkene is een vervolging aanhangig geweest ter zake van Opiumwetdelicten. De tenlastelegging bevatte vier transporten van cocaïne. De Rechtbank Rotterdam veroordeelde de betrokkene op 9 juni 2005 ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde transporten met als codenamen ‘Maan’ en ‘Ster’ en sprak de betrokkene vrij ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde transporten met als codenamen ‘Zon’ en ‘Planeet’. De cocaïne afkomstig van de onder 1 en 2 ten laste gelegde transporten was in beslag genomen en vernietigd.

De officier van justitie heeft vervolgens een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend. Bij uitspraak van 24 december 2007 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 82.611,71 en de betrokkene veroordeeld tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Tegen deze uitspraak heeft de betrokkene hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 20 oktober 2010 heeft het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Daartoe overwoog het hof dat de betrokkene ter zake van de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten geen voordeel heeft genoten en dat van vaststelling van voordeel in verband met de feiten waarvan de betrokkene is vrijgesproken geen sprake kan zijn.

De betrokkene heeft vervolgens bij het hof een “verzoekschrift ex art. 591/591a Sv” ingediend. Daarbij verzoekt hij het hof hem een vergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in het kader van de ontnemingsprocedure en voor het opstellen en indienen van het desbetreffende verzoekschrift. Namens de betrokkene is daartoe aangevoerd dat de strafzaak en de ontnemingszaak in dezen als twee afzonderlijke zaken moeten worden aangemerkt. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het billijk is hem een vergoeding toe te kennen, omdat het openbaar ministerie de ontnemingsvordering in verband met de rechtspraak van het Europese Hof had moeten intrekken.

Het hof heeft de betrokkene in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:

“Gelet op het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 2001, NJ 2001, 509, overweegt het hof dat er geen wettelijke grondslag bestaat om de behandeling van de ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aan te merken als een afzonderlijke, van de hoofdzaak te onderscheiden, zaak in de betekenis die aan de term ‘zaak’ toekomt conform artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De procedure naar aanleiding van een ontnemingsvordering dient te worden aangemerkt als een voortzetting van de vervolging in de hoofdzaak. Het staat het hof niet vrij zonder wettelijke grondslag hiervan af te wijken; ook niet op grond van de omstandigheid dat bij het afdoen van de strafzaak door de rechter in eerste aanleg de verzoeker is vrijgesproken van het feit waarop de ontnemingsvordering betrekking had. De verzoeker dient derhalve niet-ontvankelijk in het verzoek te worden verklaard.”

Middel

Het middel klaagt dat het Hof de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de ontnemingsprocedure.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1509, NJ 2001/509 een ontkennend antwoord gegeven op de vraag of voor de toepassing van art. 591a, eerste en tweede lid, Sv de behandeling van een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr moet worden aangemerkt als een afzonderlijke, van de hoofdzaak te onderscheiden, zaak in de betekenis die aan de term "zaak" in die artikelleden toekomt. Daartoe is in dat arrest het volgende overwogen:

"4.3. De in art. 36e Sr bedoelde maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan ingevolge die wetsbepaling slechts worden opgelegd bij een veroordeling wegens een of meer strafbare feiten. De maatregel maakt aldus onderdeel uit van het sanctiepakket dat in de strafzaak aan de rechter ter beschikking staat. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 26 oktober 1999, NJ 2000, 56, heeft geoordeeld moet, in het geval de officier van justitie overeenkomstig art. 311, eerste lid, Sv ter gelegenheid van zijn requisitoir in de hoofdzaak aan de verdachte zijn voornemen tot het aanhangig maken van een vordering als bedoeld in art. 36e Sr kenbaar heeft gemaakt, dan wel dit, zoals in de onderhavige zaak, reeds eerder aan de verdachte was gebleken, de procedure naar aanleiding van die vordering worden aangemerkt als een voortzetting van de vervolging in de hoofdzaak.

Dit alles leidt, in aanmerking genomen dat art. 591a Sv ertoe strekt te voorzien in een kostenvergoeding ten behoeve van een gewezen verdachte indien de tegen hem ingestelde vervolging is geëindigd als in dat artikel bedoeld, tot de conclusie dat de officier van justitie door het aanhangig maken van een vordering tot oplegging van bedoelde maatregel aan degene die in de hoofdzaak is veroordeeld niet een (afzonderlijke) zaak als bedoeld in art. 591a, eerste en tweede lid, Sv, aanhangig maakt."

De Hoge Raad acht geen grond aanwezig om de uitleg die in dat arrest aan de term 'zaak' in art. 591a, eerste en tweede lid, Sv is gegeven, te heroverwegen. In de wetssystematiek waaraan de redengeving van die uitleg is ontleend, is immers sedert dat arrest geen wijziging opgetreden. Hetgeen in het middel wordt aangevoerd tegen voormelde uitleg van de term 'zaak', acht de Hoge Raad niet zo dwingend dat het zou moeten leiden tot doorbreking van de wetssystematiek. Daarbij komt nog dat de wetgever bij de aangekondigde herziening van het Wetboek van Strafvordering mogelijk de onderhavige regelgeving (ingrijpend) zal herzien.

Het middel faalt derhalve.

Opmerking verdient dat het vorenoverwogene enkel betrekking heeft op een geval waarin de ontnemingsvordering aanhangig is gemaakt na een veroordeling van de betrokkene in de hoofdzaak. Dat is niet anders indien, zoals in het onderhavige geval, die veroordeling geen betrekking heeft op al het tenlastegelegde en de betrokkene geen voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het wel bewezenverklaarde.

Indien evenwel de tegen de betrokkene ingestelde strafvervolging in de hoofdzaak is geëindigd op de wijze als in art. 591a Sv bedoeld - dus zonder oplegging van enige straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr - kan de procedure naar aanleiding van de ontnemingsvordering bezwaarlijk worden aangemerkt als een voortzetting van de vervolging in de hoofdzaak. In zo een geval verzet geen rechtsregel zich tegen vergoeding van de in art. 591a Sv bedoelde kosten die in de ontnemingsprocedure zijn gemaakt.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Meer weten? Kom dan op Donderdag 10 december 2015 naar de Cursus Ontneming.

Klik hier voor meer informatie of om in te schrijven.

 

Print Friendly and PDF ^

HR: als schatting ontnemingsbedrag mede berust op verklaringen van anonieme getuigen, moet dat worden gemotiveerd

Hoge Raad 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2637 Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 oktober 2013 aan de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van €8.063 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

(...)

De veroordeelde is bij arrest van dit gerechtshof d.d. 9 oktober 2013 (onder parketnummer: 20-003809-12) veroordeeld tot straf ter zake van onder meer het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod met dien verstande dat:

1.

zij op 7 maart 2012 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid van 97 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

De bewijsmiddelen en de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, waarnaar wordt verwezen in de voetnoten, het oordeel dat de veroordeelde door het plegen van voormelde feiten voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strfrecht heeft genoten.

Op 6 januari 2012 is er een anonieme melding gedaan van de aanwezigheid van een hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te ([postcode]) Geleen [met verwijzing naar voetnoot 2, die luidt: Het schriftelijke bescheid als bedoeld in artikel 244, eerste lid en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering d.d. 6 januari 2012 inhoudende een vertrouwelijk informatierapport, doorgenummerde pagina 009.] Mede naar aanleiding van deze melding zijn opsporingsambtenaren op 7 maart 2012 het pand gelegen aan de [a-straat 1] te ([postcode]) Geleen binnengetreden. Na het binnentreden bleek dat op voormeld adres een hennepkwekerij met hennepplanten aanwezig was. Volgens het GBA stond de verdachte sinds 23 november 2009 ingeschreven op voormeld adres. In de woning zijn alle relevante materialen in beslag genomen, onder meer 97 hennepplanten.

Gelet op de afzetting van kalk op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten in de kweekruimte, de mate van vervuiling van filterdoeken van de aangetroffen koolstoffilters, de stof op de kappen van armaturen van de assimilatielampen en het stoffilter van de koolstofcilinder, het aantreffen van knipschaartjes in (de directe nabijheid van) de kwekerij, met daarop hennepresten en het aantreffen van slaolie, welke onder andere gebruikt wordt om de handen en knipschaartjes schoon te maken na het knippen van de hennep, zijn de verbalisanten ervan uitgegaan dat er één eerdere oogst is gerealiseerd. De verbalisanten zijn hierbij uitgegaan van een gemiddelde kweekcyclus van tien weken.

OPBRENGSTEN

Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat er geen eerdere oogst is gerealiseerd, zodat de veroordeelde ook geen opbrengst heeft genoten uit de in haar woning aangetroffen hennepkwekerij.

Ter adstructie van het vorenstaande heeft de raadsvrouw voorafgaand aan de terechtzitting een tweetal schriftelijke bescheiden ingediend. Het eerste betreft een brief van Enexis B.V. d.d. 11 december 2012, waarin staat opgenomen dat "onze meteropnemer" op 9 februari 2012 meterstanden heeft opgenomen op het adres, waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Het tweede bescheid betreft een offerte van [A] d.d. 10 februari 2012. Nu hieruit kan worden afgeleid dat op 9 en 10 februari 2012 diverse personen in de woning zijn geweest en deze personen geen melding hebben gemaakt van de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij, kan in de visie van de raadsvrouw in voldoende mate worden aangenomen dat voorafgaand aan het binnentreden op 7 maart 2012 geen eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Gelet hierop dient de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgewezen, aldus de raadsvrouw.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt:

Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat op 7 maart 2012 in de woning van de veroordeelde 97 hennepplanten zijn aangetroffen. Deze planten waren ongeveer 10 cm hoog en volgens de fraude-inspecteur van Enexis B.V. was de aangetroffen teelt ten minste twee dagen oud. Het betrof hier dus een nieuwe kweek.

Dit komt overeen met de bevindingen uit een in de periode van 22 februari 2012 tot en met 2 maart 2012 door Enexis op de betreffende hoofdkabel uitgevoerde netwerkmeting, die is verricht naar aanleiding van hiervoor genoemde anonieme melding d.d. 6 januari 2012.

Uit de rapportage bevindingen d.d. 5 maart 2012, dat van de netwerkmeting is opgemaakt, kan immers worden afgeleid dat de plantage zich in de opstartfase bevond, aangezien de laatste vier dagen - derhalve van 28 februari 2012 tot en met 2 maart 2012 - duidelijk uitschakelmomenten zijn te zien. Hiervan uitgaande zou de kweek 9 dagen oud zijn geweest.

Naar het oordeel van het hof sluit deze vaststelling echter niet uit dat reeds vóór 9 februari 2012 ten minste één eerdere oogst is gerealiseerd, waarbij het ook niet ondenkbaar en zelfs aannemelijk is dat er ook een periode niet is geteeld.

Het hof heeft bij dit oordeel mede acht geslagen op de inhoud van de anonieme melding d.d. 6 januari 2012, waaruit kan worden afgeleid dat reeds in januari 2012 sprake was van volop stankoverlast rond het huurappartement en de overige door de verbalisanten gerelateerde aanknopingspunten van een eerder gerealiseerde oogst, zoals onder meer de kalkafzetting, de mate van vervuiling van filterdoeken van de aangetroffen koolstoffilters, het aantreffen van knipschaartjes met daarop hennepresten alsmede het aantreffen van slaolie.

Gelet hierop moet het er dan ook voor worden gehouden dat er wel degelijk één eerdere oogst is gerealiseerd, uit de opbrengst waarvan de veroordeelde naar het oordeel van het hof wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

(...)

Gelet op de bevindingen van de opsporingsambtenaren en de periode waarin de strafbare feiten zijn gepleegd, acht het hof het aannemelijk dat er ten minste één oogst is geweest, waarbij in totaal 97 hennepplanten zijn geoogst."

Middel

Het middel klaagt dat het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede heeft ontleend aan een schriftelijk bescheid houdende een anonieme verklaring, terwijl het Hof in zijn uitspraak geen blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of de anonieme verklaring betrouwbaar is, alsmede of aan de verdedigingsrechten van de betrokkene in voldoende mate is tegemoetgekomen.

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede ontleend aan de inhoud van de in een proces-verbaal van politie neergelegde anonieme melding dat op 6 januari 2012 in de woning van de betrokkene een hennepkwekerij aanwezig was. Dat proces-verbaal moet in zoverre worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv.

Indien de rechter in de ontnemingsprocedure de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede ontleent aan een schriftelijk bescheid houdende een anonieme verklaring, dient hij overeenkomstig art. 360, eerste lid, Sv in zijn uitspraak ervan blijk te geven te hebben onderzocht of de anonieme verklaring betrouwbaar is, alsmede of aan de verdedigingsrechten van de betrokkene in voldoende mate is tegemoetgekomen. (Vgl. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6002, NJ 2012/412.)

Van een dergelijk onderzoek blijkt niet.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Meer weten? Kom dan op donderdag 10 december 2015 naar de Cursus Ontneming.

Klik hier voor meer informatie of om in te schrijven.

 

Print Friendly and PDF ^

Afwijzing vordering wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat verdachte is vrijgesproken van de feiten waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd

Rechtbank Rotterdam 27 augustus 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6211 Bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 10 juni 2015 is de verdachte vrijgesproken van:

  1. oplichting, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
  2. gewoontewitwassen.

De verdachte is in dat arrest veroordeeld voor:

  1. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Vordering officier van justitie

De aanvankelijke vordering van de officier van justitie, mr. M.L.B. Wille, van 21 januari 2013 strekte tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en tot het opleggen aan de verdachte van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel.

Die vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr (oud). Het betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de verdachte in eerste instantie door de rechtbank was veroordeeld en naar aanleiding van soortgelijke feiten als het delict waarvoor de verdachte was veroordeeld.

Ter terechtzitting van 16 juli 2015 heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering wordt afgewezen nu het gerechtshof de verdachte heeft vrijgesproken voor oplichting en witwassen, zijnde de feiten waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft ter terechtzitting van 16 juli 2015 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie geconcludeerd.

Oordeel rechtbank

Gelet op het arrest van het gerechtshof te Den Haag van 10 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de ontnemingsvordering van de officier van justitie moet worden afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Meer weten? Kom dan op dinsdag 10 december 2015 naar de Cursus Ontneming. Deze cursus wordt gegeven door de unieke combinatie van twee advocaten en een officier van justitie.

Klik hier voor meer informatie of om in te schrijven.

 

Print Friendly and PDF ^

Hof: Ondanks vrijspraak witwassen worden de hiermee verband houdende bedragen bij voordeelsberekening meegenomen

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 24 augustus 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3301 Bij strafvonnis met parketnummer 01/825589-09 van 10 februari 2012 is veroordeelde veroordeeld ter zake van:

Feit 1: Medeplegen van gewoontewitwassen met betrekking tot

  • Swarovski-kristal en audiovisuele apparatuur;
  • kampeerwagens en de brandstofkosten;
  • een motorvoertuig (Mercedes Benz E300);
  • bouwmaterialen en bouwkosten met name voor de aanschaf en plaatsing van een serre en dakkapel;

gepleegd in de periode van 1 januari 2002 tot en met 14 oktober 2009;

Veroordeelde is onder feit 1 vrijgesproken van het witwassen met betrekking tot:

  • Koi-karpervijver met toebehoren en inhoud;
  • meubelen;
  • keuken;
  • overige inrichting;
  • motorboot, merk Mariah, registratienummer: kenteken ;
  • Mercedes-Benz (Mercedes-Benz SL280);
  • Mercedes-Benz (Mercedes-Benz C200);
  • investeringskosten in coffeeshop genaamd naam

Feit 2: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid, gepleegd op 14 oktober 2009;

Bij strafarrest van 31 januari 2014 (parketnummer 20-000580-12) heeft het hof in hoger beroep van voormeld strafvonnis het navolgende oordeel geoordeeld:

Feit 1: Vrijspraak van gewoontewitwassen;

Feit 2: veroordeling wegens medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, gepleegd op 14 oktober 2009.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkel aanwezig hebben van hennep - bewezen in hoger beroep - geen voordeel oplevert en dat op die grond de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Het is volgens de verdediging niet toegestaan om – gelijk in de voordeelrapportage – dan het voordeel te baseren op schijnbaar onverklaarbare inkomsten waaraan geen misdrijf wordt gekoppeld.

Standpunt openbaar ministerie

Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu medeveroordeelde en veroordeelde uiteindelijk in hoger beroep van witwassen zijn vrijgesproken, de met het witwassen verband houdende uitgaven niet in de voordeelberekening kunnen worden betrokken. Gelet op de vrijspraken in voormeld strafarrest zijn dit dan de uitgaven met betrekking tot het Swarovski-kristal en audiovisuele apparatuur, de kampeerwagens en de brandstofkosten, het motorvoertuig (Mercedes Benz E300), de bouwmaterialen en bouwkosten voor de aanschaf en plaatsing van een serre en dakkapel.

De advocaat-generaal heeft zich met vorenstaand standpunt geschaard achter het oordeel van de rechtbank in het bestreden ontnemingsvonnis. Daarin zijn evenmin de uitgaven ter zake de onderdelen ten aanzien waarvan veroordeelde van witwassen is vrijgesproken bij de voordeelberekening betrokken.

Oordeel hof

Uit voormeld strafarrest volgt dat medeveroordeelde en veroordeelde zijn veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Krachtens artikel 11, vijfde lid, Opiumwet kan een geldboete van genoemde categorie worden opgelegd als het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.

Uit de voordeelrapportage volgt dat tegen medeveroordeelde en veroordeelde tevens een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Deze was gebaseerd op de verdenking terzake van: overtreding van de Wet wapens en munitie, witwassen en overtreding van de Opiumwet.

Uit dit onderzoek is, blijkens de weergave ervan in de voordeelrapportage, aannemelijk geworden dat die feiten of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat medeveroordeelde en veroordeelde wederrechtelijk voordeel hebben verkregen. Dit is vastgesteld aan de hand van de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling, nu tijdens het onderzoek geen zicht is verkregen op alle individuele transacties/strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten.

Bij de methode van de eenvoudige kasopstelling worden de totale contante uitgaven afgezet tegen de beschikbare legale contante gelden. Indien de totale contante uitgaven groter zijn dan de beschikbare legale contante gelden, is er dus sprake van uit onbekende bron afkomstige contante ontvangsten. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van andere, onbekende contante ontvangstenbronnen.

Van de omvang van deze onbekende en niet legaal verklaarbare contante ontvangstenbronnen, derhalve vermoedelijk criminele, kan worden aangenomen dat deze tenminste gelijk is aan het verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel.

Gelet op het vorenstaande zal het hof het voordeel baseren op de grondslag van het bepaalde in artikel 36e, derde lid, (oud) Wetboek van Strafrecht.

Bij voormelde grondslag is niet van belang of de onderliggende veroordeling – in dit geval het aanwezig hebben van hennep – voordeel heeft opgeleverd, als maar uit het uitgevoerde strafrechtelijk financieel onderzoek aannemelijk is geworden dat dat feit of andere feiten voordeel hebben opgeleverd. Het is duidelijk dat artikel 36e, lid 3, de mogelijke oplegging van de ontnemingsmaatregel in vergaande mate losmaakt van het gronddelict dat tot een veroordeling heeft geleid.

Om dit te bepalen is de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling gehanteerd waaruit - zoals ook hierna zal blijken – onverklaarbare inkomsten zijn gebleken. Het kan niet anders zijn dan dat die uit enig strafbaar feit afkomstig zijn. Daarbij is niet van belang door wie (als dader/deelnemer) die “andere strafbare feiten” zijn begaan.

Verwerping standpunten verdediging en advocaat-generaal

Uit het hiervoor onder het kopje “grondslag schatting” overwogene volgt dat, nu de schatting is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, Sr en dus grotendeels wordt geabstraheerd van het onderliggende veroordelende gronddelict, niet relevant is dat het aanwezig hebben van hennep geen voordeel oplevert. Het daarop gegronde verweer van de verdediging wordt verworpen.

Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de berekeningsmethode van de eenvoudige kasopstelling een algemeen aanvaarde methode om het voordeel op de grondslag van artikel 36e, derde lid, Sr vast te stellen. Ook het op die grond gebaseerde verweer van de verdediging wordt verworpen.

Nu het derde lid van artikel 36e Sr de mogelijke oplegging van de ontnemingsmaatregel in vergaande mate losmaakt van het gronddelict dat tot een veroordeling heeft geleid, is evenmin van belang dat medeveroordeelde en veroordeelde van het ten laste gelegde witwassen zijn vrijgesproken.

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit geen invloed heeft op de vaststelling van het voordeel. Er is een veroordeling gevolgd voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, er is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld waarbij uit een eenvoudige kasopstelling is gebleken dat er meer contant is uitgegeven dan beschikbaar was. Het kan bij deze stand van zaken, nu ook veroordeelde geen verklaring heeft gegeven over de herkomst van de uitgaven, niet anders zijn dan dat deze uitgaven mogelijk zijn geweest door contante inkomsten uit enig misdrijf. In het kader van artikel 36e, derde lid, Sr is het niet noodzakelijk dit misdrijf te benoemen.

Met inachtneming van het vorenstaande zal het voordeel op de navolgende wijze worden geschat, waarbij eventuele nadere verweren van de verdediging dan wel stellingen van de advocaat-generaal nog aan de orde zullen komen.

De schatting van het voordeel

Referteperiode

Overeenkomstig de voordeelrapportage stelt het hof de periode waarover het voordeel wordt geschat (referteperiode) op 1 januari 2002 tot en met 14 oktober 2009.

Beginsaldo contant geld

In de voordeelrapportage is het beginsaldo contant geld op 1 januari 2002 op €0 gesteld aan de hand van opgevraagde door medeveroordeelde en veroordeelde ondertekende inlichtingenformulieren uit het uitkeringsdossier van beiden (dossierpagina 35). Op deze inlichtingenformulieren is telkens door medeveroordeelde en veroordeelde geen bezit van contant geld aangegeven. De verdediging heeft het in eerste aanleg ten aanzien van het beginsaldo gevoerde verweer herhaald en betoogd dat is uitgegaan van een onjuist beginsaldo. Dit verweer is evenwel gelijk als in eerste aanleg in het geheel niet onderbouwd en wordt reeds om die reden door het hof verworpen. Overeenkomstig de voordeelrapportage en de rechtbank stelt het hof het beginsaldo contant geld op €0.

Legale ontvangsten per kas

In de voordeelrapportage zijn de legale contante ontvangsten per kas gesteld op €71.615 op basis van kasopnamen over de periode van 2 januari 2003 tot en met 23 december 2009 (bijlage 53/2, dossierpagina’s 2542 t/m 2546). De rechtbank heeft de legale ontvangsten gesteld op €80.763 door eveneens als legale contante ontvangsten aan te merken de navolgende bedragen:

  • €5.448: ter zake van contant uitbetaalde inkomsten uit onderneming naam; en
  • €3.700: ter zake van ontvangen schenkingen van de opa van veroordeelde.

Met voormelde ontvangsten is de rechtbank enigszins tegemoet gekomen aan een door de verdediging in eerste aanleg hieromtrent gevoerd verweer. De rechtbank heeft de verdediging niet gevolgd in het verweer dat de schade-uitkeringen bij deze legale ontvangsten moeten worden betrokken. Voor zover de verdediging heeft bedoeld het omtrent de schade-uitkeringen gevoerde verweer in hoger beroep te herhalen wordt dit eveneens door het hof op dezelfde gronden als de rechtbank verworpen. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat deze uitkeringen contant zijn ontvangen of zijn uitgekeerd via andere bankrekeningen dan de bankrekeningen waarvan de contante opnames zijn gedaan. Het hof stelt met de rechtbank de legale ontvangsten per kas op: €80.763.

Eindsaldo contant geld

Met de rechtbank zal het hof het eindsaldo contant geld per 14 oktober 2009, anders dan in de voordeelrapportage, stellen op €750. Tegen deze vaststelling door de rechtbank, hebben noch de verdediging noch de advocaat-generaal bezwaren geuit.

Beschikbaar voor het doen van uitgaven per kas

Uit het vorenstaande volgt dat het navolgende bedrag beschikbaar is geweest voor het doen van uitgaven per kas:

Beginsaldo contant geld: €0

Legale ontvangsten per kas: €80.763 +/+

Eindsaldo contant geld: €750 -/-

Beschikbaar €80.013

Werkelijke uitgaven per kas

In de voordeelrapportage zijn de werkelijke uitgaven per kas vastgesteld op €428.217. De rechtbank komt in het bestreden vonnis tot een bedrag van €301.676,21. De advocaat-generaal heeft de werkelijke uitgaven per kas gesteld op €185.118,77. Dit alles hangt samen met de hiervoor bij de bespreking en vervolgens verwerping van de standpunten genoemde omstandigheid dat door de rechtbank en de advocaat-generaal de ontnemingsmaatregel is gekoppeld aan het onderliggende witwasdelict, waarvan veroordeelde uiteindelijk door het hof in het strafarrest geheel is vrijgesproken. Het hof komt tot de navolgende van de rechtbank en advocaat-generaal afwijkende uitgavenopstelling. Het hof neemt hetgeen in de voordeelrapportage omtrent de vastgestelde contante uitgaven is opgenomen (dossierpagina’s 2547 tot en met 2549) tot uitgangspunt, voor zover hierna niet anders wordt vermeld.

uitgaven aangetroffen hennep:

In de voordeelrapportage is opgenomen dat de op 14 oktober 2009 in de woning van medeveroordeelde en veroordeelde aangetroffen 1.342 gram hennep zou zijn aangekocht. Daarvoor is een contante uitgave opgenomen van €4.542,99 (hoofdstuk 4.3.4). De rechtbank heeft in het ontnemingsvonnis aannemelijk bevonden dat de 1.342 gram hennep niet was aangekocht, maar van eigen kweek afkomstig was en heeft op grond daarvan voormelde contante uitgave niet meegenomen. Evenals de advocaat-generaal zal het hof zich achter dit oordeel scharen en voornoemd bedrag niet als contante uitgave meenemen. De rechtbank heeft wel als contante uitgave meegenomen een bedrag van €55 waarvoor de op 19 mei 2010 bij medeveroordeelde en veroordeelde aangetroffen hennepplanten zouden zijn gekocht. Anders dan de advocaat-generaal zal het hof zich niet achter dit oordeel scharen omdat het een uitgave betreft die valt buiten de hiervoor aangegeven referteperiode die eindigt op 14 oktober 2009.

betaling reparatie schade:

Uit bankafschriften blijkt dat er op 4 november 2004 een uitkering schade ARAG plaatsvindt ten bedrage van €951,80. Op 10 januari 2005 vindt een uitkering autoschade plaats van €4.950 (hoofdstuk 4.5.1 voordeelrapportage). Het hof acht – anders dan in de voordeelrapportage is opgenomen – niet aannemelijk geworden dat de autoschaden uiteindelijk per kas zijn voldaan en zal met de rechtbank en de advocaat-generaal voormelde bedragen niet als contante uitgaven meenemen.

terugstorting motorrijtuigenbelasting:

Uit bankafschriften blijkt dat medeveroordeelde en veroordeelde gedurende de periode van 2005 tot en met 2008 een bedrag ter hoogte van in totaal €1.372 per kas hebben gestort ter zake teveel betaalde motorrijtuigenbelasting (hoofdstuk 4.5.1.3). Voormeld bedrag neemt het hof als contante uitgave in aanmerking.

koikarpers en vijver:

Medeveroordeelde en veroordeelde hadden een buitenvijver met daarin koikarpers. Uit ingesteld onderzoek is gebleken dat de waarde van de vijveronderdelen en de koikarpers in totaal een (gewogen gemiddelde) waarde hadden van €4.050 (hoofdstuk 4.5.4 voordeelsrapportage). Overeenkomstig de voordeelrapportage en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof aannemelijk dat voormelde vijver en koikarpers per kas zijn betaald en neemt deze waarde derhalve mee als contante uitgave.

verbouwingen: serre en afwerking alsmede dakkapel:

Medeveroordeelde en veroordeelde hebben in 2004/2005 een serre laten aanbouwen alsmede een dakkapel laten plaatsen. In de voordeelrapportage is daarvoor als contante uitgave opgenomen respectievelijk een bedrag van €29.040 (totaal) en €5.950 (hoofdstuk 4.5.5 voordeelrapportage). In het kader van de strafzaak (strafarrest hof d.d. 31 januari 2014, pagina 6) heeft de verdediging erop gewezen dat medeveroordeelde heeft verklaard dat de kosten van de bouwmaterialen ten behoeve van de verbouwing van de serre en de plaatsing van de dakkapel in totaal €7.200 hebben bedragen en de daarmee gemoeide arbeid door medeveroordeelde , zijn broer en zijn vader zelf is verricht. Gelet op deze verklaring zal het hof – in afwijking van het gestelde in de voordeelrapportage - laatstgenoemd bedrag als contante uitgave meenemen.

Swarovski kristal:

Tijdens de doorzoeking op 14 oktober 2009 in de woning van medeveroordeelde en veroordeelde werd in de woonkamer een vitrinekast met Swarovski-kristal aangetroffen. In de voordeelrapportage is hieromtrent een contante uitgave van €6.797,50 opgenomen (hoofdstuk 4.5.6.1 voordeelrapportage). In het kader van de strafzaak (strafarrest hof d.d. 31 januari 2014, pagina 6) heeft veroordeelde een verklaring gegeven voor de herkomst van dat kristal. Zij heeft verklaard dat zij dit in 2006 ten behoeve van haar opa met geld van haar opa heeft aangeschaft. veroordeelde zou op verzoek van haar opa de kwitanties in haar woning hebben bewaard en vervolgens – na het overlijden van haar opa in 2007 – zou genoemd kristal deel hebben uitgemaakt van de erfenis die haar toekwam. Gelet op deze verklaring acht het hof aannemelijk dat voornoemd kristal niet door medeveroordeelde en veroordeelde per kas is voldaan en zal deze – in afwijking van de voordeelrapportage – niet als contante uitgave aanmerken.

Meubelen:

In de woning van medeveroordeelde en veroordeelde werden bij de doorzoeking op 14 oktober 2009 meubelen aangetroffen die na onderzoek een totale aanschafwaarde van €15.962,50 bleken te hebben. Van de onderzochte meubelen werden geen afzonderlijke betalingen aangetroffen op de bankrekeningen van medeveroordeelde en veroordeelde (hoofdstuk 4.5.6.2).

Overeenkomstig de voordeelrapportage acht het hof aannemelijk dat deze meubelen per kas zijn betaald en zal deze als contante uitgave aanmerken. Dit in afwijking van het oordeel van de rechtbank en het standpunt van de advocaat-generaal.

Keuken:

De kostprijs van de keuken in de woning van medeveroordeelde en veroordeelde is in de voordeelrapportage geschat op €8.000, een gemiddelde van door keukenzaken uitgevoerde schattingen. Vermoedelijk is deze keuken ten tijde van de verbouwing van de serre geplaatst. Hiervan werden geen afzonderlijke betalingen aangetroffen op de bankrekeningen van medeveroordeelde en veroordeelde . Ook werden hiervan geen facturen of betalingsbewijzen aangetroffen (hoofdstuk 4.5.6.4 voordeelrapportage). Overeenkomstig de voordeelrapportage acht het hof aannemelijk dat voormelde keuken per kas is betaald en zal voormeld bedrag – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – als contante uitgave aanmerken.

overige inrichting:

In de woning van medeveroordeelde en veroordeelde zijn daarnaast aangetroffen: gordijnen, nieuwe deuren, vazen, LCD/Plasma tv’s en lamellen. Ook was op de slaapkamers, badkamer en zolder een luxe inrichting aanwezig. Ten aanzien van een Philips Flatscreen TV, een Bose mediacenter, een tv van het merk LG en een damesfiets zijn daarvan in de voordeelrapportage gemiddelde aankoopbedragen opgenomen met een totaalbedrag van €9.444. Voor de overige inrichting wordt een uitgegeven bedrag geschat van €15.000 die in de periode vanaf 1 januari 2003 tot en met 31 december 2009 daaraan zou zijn uitgegeven (hoofdstuk 4.5.6.5 voordeelsrapportage).

In de strafzaak (strafarrest hof d.d. 31 januari 2014, pagina 6) heeft de verdediging erop gewezen dat medeveroordeelde heeft verklaard de flatscreen televisie in bruikleen te hebben gehad van zijn zwager. De LG televisie en het Bose Mediacenter zouden medeveroordeelde en veroordeelde tegen zeer beperkte aankoopbedragen op internet hebben gekocht via marktplaats en hebben betaald van de ontvangen kinderbijslag. Gelet op deze verklaring zal het hof – anders dan in de voordeelrapportage – het totaalbedrag van €9.444 niet als contante uitgave in aanmerking nemen. De waarde van de overige inrichting zal het hof met de rechtbank niet vaststellen op €15.000 maar op een bedrag van €8.695 en in aanmerking nemen als contante uitgave, nu aannemelijk is dat deze per kas is betaald.

Camper:

Onder de broer van medeveroordeelde is een camper in beslaggenomen. Deze was voorzien van alle luxe, zoals bijvoorbeeld zonnepanelen, tv en videosysteem. In de voordeelrapportage is hieromtrent een waarde van €50.000 als contante uitgave opgenomen (hoofdstuk 4.5.10). De rechtbank heeft in het bestreden ontnemingsvonnis voor deze camper een waarde van €29.000 meegenomen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze camper niet als contante uitgave kan worden meegenomen, nu het hof in het strafarrest de veroordeelde van het witwassen van de betreffende camper heeft vrijgesproken. Het hof zal vorenstaande camper evenmin bij de contante uitgaven betrekken. Niet omdat het hof medeveroordeelde en veroordeelde heeft vrijgesproken van het witwassen van deze camper, maar gelet op de omstandigheid dat in het strafarrest van het hof d.d. 31 januari 2014 (blz. 5) is overwogen dat niet bewezen is dat deze camper in eigendom aan medeveroordeelde heeft toebehoord.

camper:

Onder de vader van medeveroordeelde werd eveneens een camper in beslag genomen. In de voordeelrapportage is daaromtrent een contante uitgaven opgenomen van €40.000 (hoofdstuk 4.5.11). De rechtbank heeft in het bestreden ontnemingsvonnis voor deze camper een contante uitgave opgenomen van €15.000. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat deze camper niet als contante uitgave kan worden meegenomen nu het hof in het strafarrest de veroordeelde van het witwassen van de betreffende camper heeft vrijgesproken. Het hof zal vorenstaande camper evenmin bij de contante uitgaven betrekken. Niet omdat het hof medeveroordeelde en veroordeelde heeft vrijgesproken van het witwassen van deze camper, maar gelet op de omstandigheid dat in het strafarrest van het hof is overwogen dat niet bewezen is dat deze camper in eigendom aan medeveroordeelde heeft toebehoord.

Aanschaf alarmsysteem kenteken :

Nu niet aannemelijk is geworden dat de camper in eigendom aan medeveroordeelde heeft toebehoord, zal het hof - in afwijking van de voordeelrapportage (hoofdstuk 4.5.11.4.5) - evenmin een contante uitgave voor het alarmsysteem voor deze camper ten bedrage van €699 in aanmerking nemen.

Kosten gebruik voertuigen:

Nu niet aannemelijk is geworden dat de campers in eigendom aan medeveroordeelde hebben toebehoord, zal het hof - in afwijking van de voordeelsrapportage (hoofdstuk 4.5.13.12) - evenmin een contante uitgave voor de brandstofkosten ten bedrage van €3.923,78 in aanmerking nemen.

Taxatiekosten kenteken:

Anders dan in de voordeelrapportage zal het hof taxatiekosten van €45 niet in aanmerking nemen, omdat het hieromtrent in de voordeelrapportage gestelde onvoldoende duidelijk is (hoofdstuk 4.5.13.9.1).

Quad TGB:

Van 16 juni 2006 tot 27 juni 2006 heeft een quad op naam van medeveroordeelde gestaan. Uit onderzoek is gebleken dat medeveroordeelde hiervoor €5.895 per kas heeft betaald, welk bedrag in de voordeelrapportage als contante uitgave is opgenomen (hoofdstuk 4.5.13.8). Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof voormelde contante uitgave aannemelijk en zal deze bij de berekening betrekken.

Hobbycaravan:

Vanaf 18 februari 2005 tot 18 mei 2006 heeft medeveroordeelde een caravan, merk Hobby, type Prestige, in eigendom gehad. medeveroordeelde heeft daarvoor €14.000 betaald. In de voordeelrapportage is dit bedrag als contante uitgave meegenomen (hoofdstuk 4.5.13.10). Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof voormelde contante uitgave aannemelijk en zal deze bij de berekening betrekken.

Vaartuig Mariah motorboot, registratienummer kenteken:

Op 23 mei 2005 werd een motorboot, merk Mariah, met registratienummer kenteken , in de haven van camping naam aangetroffen. In de administratie werd gezien dat medeveroordeelde daar een seizoenplaats huurde. De ligplaats bleek gehuurd door veroordeelde . De boot stond op naam van naam te Helmond. Uit het ingestelde onderzoek is aannemelijk geworden dat deze boot door medeveroordeelde werd gekocht tegen een contante betaling van €26.390 en op 13 juni 2003 op naam van naam werd gesteld (hoofdstuk 4.5.13.11 en bijlage 51/15). Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal betrekt het hof voormelde contante uitgave bij de voordeelberekening. De enkele stelling van de verdediging dat de boot niet van medeveroordeelde is geweest maar van naam doet hieraan niet af, nu de betreffende boot eerst op 26 mei 2005 door naam aan naam werd overgedragen, blijkens hetgeen daarover in de voordeelrapportage is opgenomen.

Investering coffeeshop:

Onderzoek is ingesteld naar de investering van fl.40.000 door medeveroordeelde in een coffeeshop genaamd naam . Op 23 april 2003 heeft medeveroordeelde daarover tegen de politie verklaard genoemd bedrag in deze coffeeshop te hebben geïnvesteerd. Op grond daarvan is in de voordeelrapportage een contante uitgave opgenomen van €18.151,21 (equivalent van fl.40.000) (hoofdstuk 4.5.14). In het strafarrest d.d. 31 januari 2014 (blz. 8) heeft het hof ten aanzien van deze uitgave overwogen dat medeveroordeelde over zijn verklaring van 23 april 2003 meerdere malen heeft verklaard dat dit een verzinsel van hem is geweest. Verder zou, aldus het hof, evenmin uit het dossier blijken dat medeveroordeelde en veroordeelde daadwerkelijk genoemd bedrag in de coffeeshop geïnvesteerd zouden hebben. Gelet op het vorenstaande zal het hof voormelde contante uitgave niet in de berekening betrekken.

Nibud:

Overeenkomstig de voordeelrapportage acht het hof aannemelijk dat medeveroordeelde en veroordeelde voor het levensonderhoud van hun gezin (twee volwassenen en drie kinderen), gemiddeld een bedrag van €700 per maand hebben uitgegeven, derhalve €8.400 per jaar. In de voordeelrapportage is eveneens ten aanzien van deze uitgaven opgenomen dat uit bankafschriften is gebleken dat over de jaren 2002 tot en met 2009 sporadisch voor bedoelde uitgaven giraal werd betaald. Dit is in de kasopstelling aldus verwerkt dat over een periode van 2002 tot en met 2009 jaarlijks een bedrag van €500 in mindering is gebracht op de kasopstelling (hoofdstuk 4.5.15.1). Het hof zal voormelde correctie in die zin verwerken dat jaarlijks niet een bedrag van €8.400 maar van (€8.400 -/- €500 =) €7.900 in aanmerking zal worden genomen. Derhalve in totaal over de referteperiode van januari 2002 tot en met oktober 2009 een bedrag van 7 10/12 x €7.900 = €61.883.

Overige contante uitgaven:

Voorts neemt het hof overeenkomstig de voordeelrapportage navolgende contante uitgaven in aanmerking nu aannemelijk is dat deze per kas zijn voldaan:

  • Uitgave feesten: €5.240 (hoofdstuk 4.5.7.2)
  • ASR-verzekeringen €4.326,64 (hoofdstuk 4.5.8.1)
  • aangetroffen facturen €5.835,56 (hoofdstuk 4.5.8.2)
  • aangetroffen kassabonnen €3.033,58 (hoofdstuk 4.5.8.3)
  • CZ €1.152,44 (hoofdstuk 4.5.8.5)
  • Vodafone €2.150 (hoofdstuk 4.5.8.5)
  • T-mobile €1.689,72 (hoofdstuk 4.5.8.5)
  • CJIB €1.025 (hoofdstuk 4.5.8.5)
  • schade Oostenrijk €39,90 (hoofdstuk 4.5.8.5)
  • kasstorting huur €414,88 (hoofdstuk 4.5.8.5.1)
  • bar naam €40.000 (hoofdstuk 4.5.9)

Samenvattend

Het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel wordt vastgesteld op:

beschikbaar voor het doen van uitgaven: €80.013

werkelijke contante uitgaven: €218.355,22 -/-

Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel): €138.342,22 (negatief)

Toerekening van het voordeel

Overeenkomstig de rechtbank en het door de advocaat-generaal gestelde zal het hof voormeld vastgesteld voordeel op ponds-pondsgewijze verdelen tussen medeveroordeelde en veroordeelde , nu zij een economische eenheid vormen. Aan medeveroordeelde wordt derhalve toegerekend (€138.342,22 : 2=) €69.171,11.

Op te leggen betalingsverplichting

De verdediging heeft matiging van de op te leggen betalingsverplichting bepleit wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze overschrijding zou erin zijn gelegen dat door het openbaar ministerie pas na 16 maanden het cassatieberoep in de strafzaak zou zijn ingetrokken, in welke periode er noch in de strafzaak noch in de ontnemingszaak enige handeling zijdens het openbaar ministerie zou zijn verricht.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het aanvangsmoment van de redelijke termijn wordt door het hof gesteld op 14 oktober 2009, de datum waarop de woning van medeveroordeelde en veroordeelde is doorzocht en er beslaglegging heeft plaatsgevonden. De redelijke termijn in eerste aanleg eindigt op 11 januari 2013, de datum waarop door de rechtbank het ontnemingsvonnis is gewezen. Deze eerste fase – de duur waarvan doorgaans op twee jaren wordt gesteld – is met één jaar en bijna drie maanden overschreden.

De tweede fase van de redelijke termijn is aangevangen op 11 januari 2013, het moment waarop veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld. Deze tweede fase eindigt op 24 augustus 2015 waarop het hof einduitspraak in deze zaak zal doen. De termijn in deze tweede fase – de duur waarvan doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld - is dus eveneens overschreden, en wel met bijna zeveneneenhalve maand

Het hof is van oordeel dat voormelde termijnoverschrijdingen van in totaal 1 jaar en bijna 10 maanden een matiging van de op te leggen betalingsverplichting rechtvaardigt. Het hof zal de op te leggen betalingsverplichting met 5% verlagen en in plaats van een €69.171,11 een betalingsverplichting opleggen van €65.712,56.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Zie ook:

 

Print Friendly and PDF ^