Aanscherping sanctiebeleid SZW-wetten

Fraude mag niet lonen. Met dit onbetwistbare uitgangspunt is het sanctie-instrumentarium in de socialezekerheidswetgeving (SZW) en de arbeidswetten herzien. Het resultaat is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, die op 1 januari 2013 in werking is getreden de redenering die aan de wet ten grondslag ligt: overtreding van voorschriften in socialezekerheidswetten en arbeidswetten tast de solidariteit in de verzorgingsstaat aan, met als gevolg een erosie van vertrouwen van de burgers die de regels wel naleven. Of, zoals de wetgever het stelt: ‘Werkende burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat alleen de mensen die er recht op hebben een uitkering of kinderopvangtoeslag ontvangen. Ondernemers moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid oneerlijke concurrentie hard aanpakt’. De wetswijziging is gebaseerd op de veronderstelling dat hoge sancties, waarvan de overtreder zeker kan zijn dat deze worden opgelegd en geëffectueerd, zullen bijdragen aan een betere normnaleving. Het artikel 'Aanscherping sanctiebeleid SZW-wetten beoordeeld: vliegt de wetgever uit de bocht?' gaat niet over de vraag of deze redenering juist is.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^

Bewijsklacht bijstandsfraude, inkomen in natura

Hoge Raad 2 april 2013, LJN BZ5955 & BZ5954

Feiten

Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 29 maart 2011 de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en tot 240 uur werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis onder meer ter zake van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 1).

Middel

Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat het gebruik van een auto zonder daarvoor te betalen inkomen in natura oplevert.

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader een auto met een nieuwwaarde van € 40.840,22 in een periode van dertien maanden meestentijds in gebruik hadden "vanwege een privékwestie" en dat zij voor dat gebruik geen vergoeding behoefden te betalen.

Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het op geld waardeerbare voordeel dat de verdachte en haar mededader aldus als tegenprestatie voor een privékwestie genoten als inkomen in natura als bedoeld in art. 48, eerste lid, Algemene bijstandswet (oud) - en daarmee als een in het formulier van de uitkeringsinstantie te vermelden gegeven dat van invloed kan zijn op de hoogte van de te verstrekken uitkering - dient te worden beschouwd.

Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De klacht faalt.

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling wegens uitkeringsfraude. Het verweer dat het de strafrechter niet vrijstaat om een langere periode bewezen te verklaren dan de periode die de Sociale Verzeke-ringsbank heeft vastgesteld in de bestuursrechtelijke procedure wordt verworpen.

Rechtbank Utrecht 13 maart 2013, LJN BZ5252

Verdenking

De verdenking komt er op neer dat verdachte:

  • Feit 1:  in de periode van 1 juli 2000 t/m 12 april 2011 uitkeringsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de instantie waarvan hij een ANW- en een AOW-uitkering kreeg in kennis te stellen van het feit dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met medeverdachte.
  • Feit 2:  in de periode van 1 juli 2000 t/m 12 april 2011 voordeel heeft getrokken uit de uitkering die medeverdachte ontving. 

Standpunt officier van justitie 

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft gedurende de periode van 1 juli 2000 t/m 12 april 2011 een gezamenlijke huishouding gevoerd met medeverdachte op zijn toenmalige woonadres. Hiertoe heeft de officier van justitie zich onder meer gebaseerd op de verklaring van verdachte, de verklaring van medeverdachte en een buurtonderzoek.

Ten aanzien van het onder 2 aan verdachte ten laste gelegde feit is de officier van justitie vrijspraak van mening dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de gezamenlijke huishouding (mede) werd bekostigd door de uitkering die medeverdachte ten onrechte genoot.

Standpunt van de verdediging 

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.

Feit 1

Verdachte heeft niet opzettelijk nagelaten de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te informeren over het feit dat hij samenwoonde met medeverdachte. Hij was zich er niet van bewust dat hij aan de SVB moest melden dat medeverdachte veel in zijn woning verbleef. Verdachte dient dan ook van feit 1 te worden vrijgesproken.

Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde periode dient te worden aangepast aan de periode waarvan de SVB heeft vastgesteld dat ten onrechte een uitkering is genoten, te weten de periode van juni 2004 t/m maart 2011. Gelet hierop dient ook van een lager nadeelbedrag te worden uitgegaan.

Feit 2

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie.

Oordeel rechtbank 

De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is waaruit blijkt dat verdachte heeft geprofiteerd van de uitkering die medeverdachte genoot.

De rechtbank zal verdachte van feit 2 vrijspreken.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de periode van 1 juli 2000 t/m 12 april 2011 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met medeverdachte. Verdachte had dit gegeven moeten melden bij de SVB, omdat dit van invloed kan zijn op de hoogte van de uitkering.

De verdediging heeft aangevoerd dat het de strafrechter niet vrijstaat om een langere periode bewezen te verklaren dan de periode die de SVB heeft vastgesteld in de bestuursrechtelijke procedure. Het is echter vaste jurisprudentie dat de strafrechter daaraan niet gebonden is. Het is aan de strafrechter om op grond van wettig en overtuigend bewijs het ten laste gelegde bewezen te verklaren. Die toets is een andere dan de toets in het bestuursrecht. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.

De rechtbank volgt de verklaring van verdachte, dat hij niet wist dat hij aan de SVB moest doorgeven dat hij samenwoonde met medeverdachte, niet. Uit het dossier volgt dit niet. De rechtbank acht ook het opzet bij verdachte aanwezig.

Strafoplegging

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank heeft ook medeverdachte (LJN BZ5251), die ook een Anw-uitkering en een AOW-uitkering voor ongehuwden ontving, schuldig bevonden aan uitkeringsfraude door het opzettelijk nalaten de instantie waarvan hij een uitkering kreeg in kennis te stellen van het feit dat hij een gezamenlijke huishouding   voerde met medeverdachte verdachte. Ook medeverdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

  

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^

Debat sancties op fraude bij uitkeringen

De Eerste Kamer heeft op dinsdag 25 september een debat gevoerd over het verzwaren van sancties op fraude met uitkeringen op het gebied van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het wetsvoorstel dat voor de zomer is aangenomen door de Tweede Kamer bevat steviger regels om met name de groep van hardnekkige fraudeurs af te schrikken. De aanscherping geldt zowel voor mensen die frauderen met uitkeringen als voor ondernemers die arbeidsregels overtreden. Zware sancties voor fraudeurs

De sancties in het wetsvoorstel bestaan voor mensen met een uitkering uit het tijdelijk stopzetten of geheel stopzetten van de gehele uitkering. In het debat werd verantwoordelijk staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door verscheidene woordvoerders naar deze sterke verzwaring van sancties gevraagd. Senator Postema (PvdA) merkte op dat het aantal fraudegevallen in 2008-2010 juist fors is gedaald en vroeg de staatssecretaris naar de aanleiding en noodzaak van de verzwaring. Ook vroeg Postema wat er met mensen gebeurt als hun uitkering in geval van fraude wordt stopgezet. De bijstandsregeling in Nederland dient immers mensen te verzekeren van een bepaald minimum bestaansniveau. Postema benadrukte in het debat dat naast de persoonlijke verantwoordelijkheid van de fraudeur er ook een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is om - wat er ook gebeurt - dit bestaansminimum te garanderen.

Ook senator Strik (GroenLinks) stelde dit sociale vraagstuk aan de kaak. Strik stelde: “Je berooft mensen van het vangnet van sociale verzekeringen wat we hebben gecreëerd" en vroeg of gemeenten de mogelijkheid hebben om in specifieke gevallen van deze verplichte sancties af te wijken. Strik pleitte sterk voor het opschroeven van de huidige handhavingsmogelijkheden (de zogeheten 'pakkans') in plaats van het verzwaren van sancties. Senator Elzinga (SP) merkte op dat wanneer iemand per ongeluk een formulier verkeerd invult er dus ook een boete kan worden opgelegd. De fraude is in dat geval verwijtbaar, maar niet expres.

Staatssecretaris De Krom antwoordde dat instanties bij het innen van de boete de zogenoemde beslagvrije voet - het deel van de uitkering waarop geen beslag mogelijk is - kunnen verlagen. Daardoor houden mensen nog wel een bedrag over, niet alles wordt ingehouden. Volgens De Krom is het risico van de fraudeur zelf dat hij onder dit bestaansminimum komt wanneer hij of zij gepakt en beboet wordt. De staatssecretaris merkte op dat  mensen en ondernemingen die rommelen met regels geen slachtoffers zijn maar daders. Leidt het verlagen van de beslagvrije voet tot schrijnende situaties voor bijvoorbeeld kinderen, dan kunnen instanties daar om dringende redenen vanaf zien. Dit valt zijns inziens binnen de beleidsvrijheid van gemeenten.

Bestuursrecht versus strafrecht

In het debat in de Kamer vroegen de senatoren Strik (GroenLinks) en Scholten (D66) naar de verschuiving in de handhaving in het wetsvoorstel van de strafrechter naar de bestuursrechter. Senator Scholten (D66) merkte op dat niet vergeten mag worden dat bij bestuursrechtelijke afdoening de opspoorder, de vervolger en de rechter in een en hetzelfde college zijn verenigd. Bovendien worden de aangiftes onder de grens van €50.000 ‘in beginsel’ afgedaan door de bestuursrechter, en degene daarboven door de strafrechter. Deze grens is momenteel nog te vaag en de bestuursrechter weet niet waar hij aan toe is. Ook senator Strik (GroenLinks) merkte op dat het strafrecht juist bepaalde waarborgen kent, zoals uitgaan van de onschuld van iemand, die binnen het bestuursrecht niet bestaan. Bij het opleggen via de bestuursrechter van dergelijke zware sancties heeft de burger die waarborgen niet.

Misbruik uitkeringsregelingen door bedrijven

Staatssecretaris De Krom, die ook namens minister Kamp sprak, benadrukte in zijn repliek dat het wetsvoorstel niet alleen over mensen met een uitkeringen gaat, maar zeker ook over ondernemingen. Bedrijven krijgen bij overtreding van de arbeidsregels naast een hogere boete in het uiterste geval ook te maken met de stillegging van hun bedrijf. Dit is volgens de staatssecretaris niet alleen een signaal aan de fraudeurs dat er zware straffen zijn, maar ook een signaal naar goedwillende ondernemingen dat de overheid fraude zeer serieus neemt. De Krom benadrukte dat de trend met fraude de verkeerde kant opgaat - meer fraude wordt vastgesteld - en dat dit wetsvoorstel het tij juist probeert te keren. Dat een bedrijf dan wordt stilgelegd is de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf, ook al worden de werknemers hierdoor getroffen. Het is, aldus de staatssecretaris, immers uiteindelijk in het belang van de werknemers.

Toezeggingen: preventie vooraf en monitoring achteraf

Senator Ester (ChristenUnie) merkte op dat strenger straffen alleen zijns inziens onvoldoende is en maakte zich sterk voor een grotere nadruk op preventie. Ester vroeg of personen die in grote financiële of psychische problemen verkeren, niet al geholpen kunnen worden alvorens zij eventueel overgaan tot fraude. De staatssecretaris zegde Ester toe dat hij onder andere door betere voorlichting zal werken aan preventie. Aan de Kamer zegde De Krom ook toe dat er jaarlijks een integrale handhavingsrapportage komt, die kijkt of deze zwaardere sancties leiden tot minder fraude.

Aan senator De Graaff (PVV) zegde de staatssecretaris toe dat hij de uitvoering van het wetsvoorstel zal monitoren maar hij merkte daarbij wel op dat gemeenten hierbij enige uitvoeringsvrijheid hebben. Leven zij de wet echter stelselmatig niet na, dan zal de regering ingrijpen. Senator De Graaff stelde dat grote hoeveelheden belastinggeld worden gespendeerd aan niet-westerse allochtonen die misbruik maken van uitkeringsregelingen en vroeg aandacht voor de rechten van de belastingbetalende burger. Ook senator Terpstra (CDA) gaf aan sterk voorstander te zijn van het wetsvoorstel en stelde dat er vanuit de samenleving een sterke roep is voor het aanpakken van fraude. Terpstra gaf aan dat of de groep van fraudeurs nu toeneemt, afneemt of gelijk blijft; hij is steeds voor een sterke aanpak hiervan.

Over het wetsvoorstel wordt op dinsdag 2 oktober gestemd.

Bron: Eerste Kamer

Print Friendly and PDF ^