5 jaar later: lagere straffen voor omkoping bij woningcorporatie Vestia, korting voor klokkenluiden, overwegingen over lasthebberschap

Het gerechtshof Den Haag veroordeelt twee mannen voor omkoping bij woningcorporatie Vestia. Dit 5 jaar na de uitspraak in eerste aanleg. Een van de mannen was de treasurymanager van de woningcorporatie en maakte – in strijd met de afspraken - gebruik van een tussenpersoon. De tussenpersoon kreeg voor iedere transactie een fee betaald door de bank, waarna hij de helft betaalde aan de treasurymanager. In totaal werd op die manier een bedrag van ongeveer €10 miljoen euro betaald aan de treasurymanager van Vestia. Het hof legt de treasurymanager een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De tussenpersoon krijgt een taakstraf van 460 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar opgelegd.

De tussenpersoon maakte in 2012 melding bij de autoriteiten dat de treasury manager van Vestia door zijn tussenkomst derivatencontracten sloot. Hij meldde ook dat hij telkens de helft van de fee die hij daarvoor ontving aan de treasurymanager doorbetaalde. Naar aanleiding van deze melding werd een strafrechtelijk onderzoek gestart.

(lagere) Gevangenisstraf treasurymanager

In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor (passieve) niet-ambtelijke omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen.

De AG vorderde een gevangenisstraf van 40 maanden.

Het hof veroordeelt de treasury manager voor (passieve) niet-ambtelijke omkoping, witwassen en het plegen van valsheid in geschrifte. Zo paste de manager e-mailberichten aan over de gesloten transacties. Daarmee wilde hij verhullen dat er gebruik werd gemaakt van een tussenpersoon bij het sluiten van de derivatencontracten. De verdachte wordt vrijgesproken van oplichting, omdat niet kan worden bewezen dat de woningcorporatie door de verdachte met behulp van de tenlastegelegde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het aangaan van de bedoelde derivaatcontracten.

De man krijgt een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk.

Taakstraf tussenpersoon

In eerste aanleg is de tussenpersoon veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden wegens (medeplegen van) actieve niet-ambtelijke omkoping, het feitelijk leiding geven aan het door zijn B.V. voeren van een onjuiste administratie en het opzettelijk doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting.

Het hof spreekt de tussenpersoon vrij van verdenking van witwassen. De betaling van de fees door de banken staan in een rechtstreekse relatie tot de omkoping van de treasurymanager, maar dat de verdachte opzet had op het witwassen van dat geld kan niet bewezen worden. Ook vrijspraak voor valsheid in geschrifte, omdat de omschrijving op de facturen zoals tenlastegelegd niet als vals kan worden aangemerkt.

De tussenpersoon wordt wel veroordeeld voor het omkopen van de treasurymanager en voor het voeren van een onjuiste en onvolledige boekhouding. De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van feitelijk leidinggever van zijn BV opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting gedaan en opzettelijk niet een volledige administratie gevoerd. Een beroep op de inkeerregeling wordt verworpen.

Lasthebberschap

De verdediging heeft bepleit dat vrijspraak dient te volgen voor niet-ambtelijke omkoping, omdat er geen sprake is van lasthebberschap.

Bedrijf 5, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de verdachte (4), heeft met woningcorporaties Portaal en met De Woonplaats een contract getekend om als externe adviseur de treasury commissie van de respectievelijke woningbouwcorporatie te adviseren. Bedrijf 5 heeft Naam verdachte 4 aangewezen om die adviseursopdracht daadwerkelijk in te vullen.

Zowel Bedrijf 5 als Naam verdachte 4 zijn in de optiek van het hof dientengevolge als lasthebber als bedoeld in art. 328ter te beschouwen. Zowel voor Bedrijf 5 als voor Naam verdachte 4 ontstond daardoor bij het aangaan van de adviseursovereenkomst de verplichting openheid te betrachten over de aan die adviseursfunctie gelieerde betalingen die zij ontvingen.

Het hof verwerpt het verweer dat geen sprake is van lasthebberschap als bedoeld in art. 328ter Sr.

Naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan

Voorts is door de verdediging bepleit dat vrijspraak moet volgen nu de van Naam Bedrijf 3 ontvangen betalingen geen verband hielden met de adviseurswerkzaamheden die Naam verdachte 4 voor de respectievelijke treasury commissies verrichtte. De Naam Bedrijf 3 betalingen zien slechts op het introduceren van Naam Bedrijf 3 – door Naam verdachte 4 – bij de woningcorporaties. Als treasury adviseur gaf Naam verdachte 4 nimmer adviezen over concrete derivaten transacties en hij bemoeide zich evenmin met de uitvoering van derivatencontracten.

Het hof verwerpt ook dit verweer. Naam verdachte 4 maakte met Naam Bedrijf 3 de mondelinge afspraak dat hij – via Bedrijf 5 – een fee van Naam Bedrijf 3 zou ontvangen voor elk derivatencontract dat een woningcorporatie via Naam Bedrijf 3 met een bank afsloot. Naam verdachte 4 was als treasury specialist ingehuurd om de treasury commissies te adviseren over het te voeren financiële beleid. Het rentebeleid, dat onder andere vorm kreeg in het afsluiten van derivatencontracten, vormde een groot aandeel in dat financiële beleid. Rentelasten vormden destijds een grote, zo niet de grootste, kostenpost voor woningcorporaties. Naam verdachte 4 adviseerde dus ook over het derivatenbeleid van de woningcorporaties. Juist vanwege deze treasury adviseurspositie was het voor Naam Bedrijf 3 aantrekkelijk om met Naam verdachte 4 contacten te onderhouden en met hem samen te werken. De adviezen van Naam verdachte 4 hebben ongetwijfeld invloed gehad op de keuze van de woningcorporaties om concrete derivatencontracten via Naam Bedrijf 3 af te sluiten. Anders laat zich ook niet verklaren waarom Naam Bedrijf 3 bereid was om maar liefst de helft (later een derde) van de van de banken ontvangen fees aan Bedrijf 5/naam verdachte 4 door te betalen. Dat Naam verdachte 4 niet over concrete contracten adviseerde en dat de woningcorporaties ook (in mindere mate) via andere makelaars dan Naam Bedrijf 3 derivatencontracten afsloten maakt het vorengaande niet anders.

Nu de adviezen van Naam verdachte 4 ook bestonden uit adviezen over het rente- en derivatenbeleid van de woningbouwcorporaties bracht de in art. 328ter Sr beschermde transparantie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer met zich mee dat Naam verdachte 4 de woningbouwcorporaties op de hoogte had moeten stellen van de door hem – via Bedrijf 5 – ontvangen fee betalingen van Naam Bedrijf 3, die hun oorsprong hadden in door de woningcorporaties via Naam Bedrijf 3 afgesloten derivatencontracten. Niet gebleken is dat Naam verdachte 4 aan deze transparantie verplichting heeft voldaan. Dat door Naam verdachte 4 in de introductiegesprekken met de bestuurders van de woningcorporaties wel degelijk openheid zou zijn betracht over de afspraken met Naam Bedrijf 3 is door hem en Naam verdachte 3 wel verklaard maar kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld, nu de bestuurders anders verklaren. Zo er al iets is gezegd over een samenwerking tussen Bedrijf 5 en Naam Bedrijf 3, was voor de betrokken bestuurders in ieder geval niet bekend dat die samenwerking erin bestond dat voor iedere transactie een deel van de fee die Naam Bedrijf 3 ontving aan Bedrijf 5/naam verdachte 4 werd doorbetaald.

Klokkenluiden

In zijn voordeel weegt mee dat hij zichzelf heeft gemeld bij de autoriteiten, waarna het strafrechtelijk onderzoek startte. Daarbij spande de man zich in om de schade die Vestia leed als gevolg van het derivatenschandaal, zoveel mogelijk te beperken. Om die reden krijgt hij een taakstraf van 460 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar opgelegd. Bij de opgelegde straffen is ook rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn.

Vordering benadeelde partij

Woningcorporatie De Woonplaats heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tot een bedrag van € 233.330.

Woningcorporatie Portaal vordert € 464.830.

De benadeelde partijen worden niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen vanwege de complexiteit daarvan.

Uitspraken

Print Friendly and PDF ^